Als er één jaartal is dat het werk van Patrick Modiano bepaalt is het wel 1945. Het is zijn geboortejaar. Maar het is ook veel meer dan dat. De naoorlogse jaren die hij als kind heeft beleefd zijn de bron voor zijn oeuvre, heel zijn verbeelding is eruit ontsproten. Hij groeide op tussen een twee uithuizige ouders, een joods-Italiaanse vader en een Vlaamse moeder. De een hield zich, als we Modiano mogen geloven, in de naoorlogse jaren bezig met louche zaakjes, dubieuze smokkel- of handelswaar. Hotels waren er het decor van. Zijn moeder bewoog zich in het kunstzinnige circuit. Die twee milieus hebben zijn literaire universum gevormd, een wereld van schimmigheid, van personages die nergens vandaan komen en nergens naar toe gaan, die geen achtergrond hebben en niet weten waar hun toekomst ligt, die geen baan hebben, geen grip op het heden noch grip op hun toekomst.
Het Nobelprijscomité bekroonde Modiano voor de 'herinneringskunst' waarmee hij erin slaagde om 'ongrijpbare lotsbestemmingen' te vatten. Dat is een uitstekende omschrijving: de personages van Modiano zijn altijd zoekende naar een nooit gekend en nooit voltooid verleden, waartoe ze een verhouding moeten vinden. Met onbestemde weemoed probeert hij een wegvliedend universum te vatten, steeds weer opnieuw, steeds weer hetzelfde en ook net weer wat anders - 'la petite musique'. Als je ervan houdt, houdt je van al Modiano's werk. Vind je het niets, dan geldt dat waarschijnlijk voor zijn hele oeuvre. Regelmatig geef ik lezingen over Franse literatuur en probeer dan de recente trends in kaart te brengen en te duiden. Modiano heeft zich vanaf zijn debuutroman, Place de l'Etoile in 1968, aan alle trends onttrokken. Hij is altijd zijn eigen obsessies blijven vormgeven - met de gedrevenheid en onontkoombaarheid die alle grote kunstenaars eigen is.
Voor www.nrcboeken.nl beantwoordde ik deze week een aantal vragen over Modiano
zie
http://www.nrc.nl/boeken/2014/10/09/modianos-muziek-is-herkenbaar-maar-schitterend/
In NRC schreef ik vaker over zijn werk, zie het archief van NRC
http://zoeken.nrc.nl/?q=modiano+dijkgraaf
In mijn boek Franstalige literatuur van nu (De Geus) wijd ik een hoofdstuk aan Modiano, dat ik hieronder ter beschikking stel (op voorwaarde van bronvermelding!):
Patrick Modiano: schrijven tegen het vergeten
Wie een roman of een kort verhaal van Patrick Modiano
openslaat, weet zo langzamerhand wat voor universum hij betreedt en welke
gemoedsstemmingen hem te wachten staan. Hij zal belanden in een wereld van stilte
en van melancholie, in de kronkels van een weggemoffeld, vaak beladen verleden,
van waaruit nog slechts zwakke echo’s doorklinken tot in het heden. Hij zal
besmet worden, die lezer, met onbestemde weemoedigheid, met gevoel voor het
tragische in een mensenleven en uiteindelijk belanden in een roes van treurig
stemmend, doch niet onprettig onbehagen.
Modiano publiceerde sinds zijn debuut in 1968 22 romans. Net
als Duras of Proust is Modiano opmerkelijk coherent in zijn thematiek en zijn
stijl: een bladzijde Modiano is uit duizenden te herkennen. Vivre c’est
s’obstiner à achever un souvenir - dit aan René Char ontleende motto van Livret de famille (1977), wellicht
Modiano’s meest autobiografische boek, vat de kern van zijn schrijverschap
samen. Leven om herinneringen te voltooien, leven om de gaten van het geheugen
te vullen, schrijven tegen het vergeten, schrijven om zijn eigen identiteit te
achterhalen en die van anderen in kaart te brengen. Modiano’s romans zijn naar
het verleden gericht, nooit naar de toekomst. De oorlog, de bezettingstijd en
de holocaust zijn vaste modianeske thema’s. Hoewel hij in 1945 is geboren, is
het voor Modiano alsof hij iedere dag van de bezetting van Parijs heeft
meegemaakt en ieder detail uit dat verschrikkelijke verleden heeft geïncorporeerd
– al in Livret de famille constateert
de verteller dat zijn geheugen ‘vergiftigd’ is. Zijn zoektocht naar het
verleden leidt nooit tot duidelijkheid. Het verleden geeft zich niet bloot: het
blijft bij raden, veronderstellen, suggereren, invoelen. Het thema van de
onmogelijkheid het te verleden te doorgronden, van le temps non-retrouvé,
verbonden met het thema van de vergankelijkheid, leidt tot de voor Modiano
karakteristieke melancholieke nostalgie.
Dat geldt – in eerste instantie althans – ook voor de lezer
van La petite bijou, uit 2001, waarin
een negentienjarig meisje, in een Parijs’ metrostation, haar verdwenen moeder
meent te herkennen in een vijftigjarige vrouw met een gele, versleten regenjas.
De vrouw lijkt op de foto die het meisje nog van haar moeder heeft: die moeder
die haar, zo’n twaalf jaar geleden, vlak voor het einde van de Tweede
Wereldoorlog, doodleuk met een naamkaartje om haar hals op de trein zette naar
verre familie op het platteland, om daarna in het niets te verdwijnen. Die
moeder die een mislukte danscarrière compenseerde met filmrollen en
cabaretoptredens. Die moeder die achter haar rug la boche (de moffin) werd
genoemd. Die moeder die haar dochter liever kwijt was dan rijk.
Na het lezen van La
petite bijou begrijp je opeens beter waar Modiano’s boek Onbekende vrouwen, uit voortkwam. Die
drie verhalen, waarin de schrijver voor het eerst jonge vrouwen in de
ik-persoon liet spreken, waren een vingeroefening, een aanloop tot de
poignante, korte roman die La petite
bijou is. Stuk voor stuk hadden die jonge vrouwen een vaag problematische
verhouding tot hun ouderlijk huis en zochten zij, min of meer uit arren moede,
hun heil elders: het zijn zusters van de Thérèse uit La petite bijou. Ze zijn net zo ‘groen’, net zo onzeker en net zo
tastend. Net zo schreeuwend eenzaam ook.
Maar waar het beeld van haar zusters vaag, ongrijpbaar en
vol gaten blijft, krijgt Thèrèse scherpere contouren, een wat duidelijker
geschiedenis, een schrijnender verhaal. Tegen het eind van het boek verwoordt
ze zelfs expliciet wat ze eigenlijk kwam doen in Parijs, waarom ze een kamer
heeft genomen vlakbij Place Blanche: ‘Je zit hier omdat je voor de laatste keer
terug wilde gaan in de jaren, om te proberen te begrijpen. Hier, op de Place
Blanche, is alles begonnen. Je bent een laatste keer teruggekomen in je Land
van Geboorte, bij het vertrekpunt, om te weten of het allemaal anders had
kunnen lopen.’ Met het spoorzoeken naar gebeurtenissen uit het verleden is de
lezer van Modiano sinds lang vertrouwd geraakt. Steeds weer poogt de schrijver
mensenlevens aan de vergetelheid te ontrukken, hen te behoeden voor een
definitieve val in de plooien van de geschiedenis.
Ditmaal laat Modiano zijn personage, opvallend genoeg,
spreken in sterke termen van ontheemding, van ontworteling, als gold het de
verscheurende ervaring van de balling, die zijn geboorteland verliet om zich
elders te vestigen; die zich nu afvraagt hoe dat land waar hij terecht is
gekomen, er eigenlijk uitziet, of hij niet een ander had moeten kiezen en, vooral,
hoe het nu verder moet met zijn leven. Steeds komt Modiano terug op het
buitenstaanderschap van zijn personage en daarmee indirect op dat van de
schrijver zelf. Zo ontmoet Thèrèse in een boekhandel ene Moreau-Badmaev (Franse
moeder, Russische, onbekende vader), die twintig talen spreekt en die in zijn
levensonderhoud voorziet door radiouitzendingen te beluisteren, deze te
stenograferen en in het Frans te vertalen. Hij vertaalt voor Thérèse een zin
uit een Nederlands radioprogramma: ‘Niet lang geleden slaagden matrozen er in
de sirenen, enkele mijlen zuidelijd (drukfout!) van de azoren, te vangen.’
Doordat hij alsmaar naar die buitenlandse talen luisterde, schrijft Modiano,
‘wist hij uiteindelijk niet meer in welk land hij zich bevond’. Niet alleen het
geheugen is vergiftigd, ook de ruimte biedt geen houvast meer en dus raapt
Thérèse, op haar beurt, een laatste keer haar schamele herinneringen bij
elkaar, ‘zoals een reiziger die tot op het laatst een oude, versleten
identiteitskaart bij zich houdt.’
De intense verwarring en innerlijke wanhoop waarnaar met
deze mooie metaforen wordt verwezen, komt bij Thérèse voort uit een
allesoverheersend gevoel van verlatenheid. Sinds haar moeder haar zonder een
woord van troost of uitleg achterliet, balanceert ze op de rand van de afgrond.
Nu eens staat ze op het punt in het zwarte gat te buitelen, dan weer roept ze
zichzelf tot de orde: il faut couper les ponts!
In deze roman gaat Modiano verder dan ooit: hij strooit zout
in de wonde, hamert op de pijn, verwoordt beeldend het verdriet van zijn
gekwetste hoofdpersoon; de moeder is als een racepaard dat, met gekneusde
enkels, naar het abattoir wordt afgevoerd (geen toeval dus, dat één van de
jonge vrouwen uit zijn vorige boek iedere ochtend werd gewekt door paarden die naar
het slachthuis gaan), de dochter wordt wakker met moord- en wraakgevoelens.
Bitter herinnert ze zich hoe haar moeder haar ooit petite bijou noemde, niet
uit liefde, maar omdat dat goed klonk in een film waarin ze samen een rol
hadden.
In het universum van Modiano komt er nooit een einde aan het
gevoel misplaatst te zijn – in het leven, in de tijd, in de ruimte.
Integendeel, de verwarring daarover wordt alleen maar groter en niemand die
zich erin verdiept komt er zonder kleerscheuren uit. Dat was ook wat Modiano
zo’n twintig jaar eerder al bezighield: in De
si braves garçons, een roman uit 1982, vertelt één van de hoofdpersonen dat
hij zijn hele leven tevergeefs zocht naar een meisje dat hij vroeger ontmoette,
la petite bijou, de zevenjarige, eenzame dochter van een actrice over wie hij
zich regelmatig ontfermde. Zo vervult Modiano in La petite Bijou de wens van één van zijn eigen personages. Hij riep
haar tot leven en ontrukte haar voorgoed aan de vergetelheid – poignant en met
een bijna onmodianeske, schrijnende felheid.
Over de onmogelijkheid het verleden te doorgronden
Zeggen dat Patrick Modiano niet uit zijn woorden kan komen
is een understatement. In de drie-en-een-half uur waarin hij in zijn woning
vlakbij de Place Saint-Sulpice in Parijs met mij over zijn werk praat, spreekt
hij welgeteld drie volzinnen uit. Niet dat hij niet van goede wil is,
integendeel, Modiano is de beminnelijkheid zelve. Hij begint moedig aan een
zin, breekt hem af, laat een stilte vallen, zoekt naar woorden, vindt ze niet en
kiest er een paar die niet zeggen wat hij bedoelt. Zijn bijna twee meter lange
lichaam, ongemakkelijk gezeten op een lage sofa, wringt zich in bochten. Zijn
blik, door de hoornen bril, is gekweld. Pas als hij lacht, verdwijnt de
verstrooide zorgelijkheid van zijn gezicht en lijkt hij twintig jaar jonger.
Modiano onderbreekt zichzelf voortdurend: comment vous expliquer, c’est très
difficile, de toute façon, c’est-à-dire… in een wanhopige poging het onzegbare
onder woorden te brengen, het ongrijpbare te vatten.
“Ik heb altijd het
gevoel dat ik een produkt ben van de oorlog”, zegt Modiano, “als die bizarre,
chaotische periode er niet geweest was,
was ik niet geboren. Mensen ontmoetten elkaar op de vreemdste manieren.
Iedereen liep door elkaar, beulen, slachtoffers, alles.”
Over Modiano’s ouders is weinig meer bekend dan dat zijn
vader Frans was, tijdens de oorlog een dubieuze rol speelde, naar Zwitserland
verdween en geen al te beste relatie had met zijn zoon. Modiano’s artistieke
moeder zou, volgens de naslagwerken, Hongaarse zijn. Modiano schenkt mij een
kop thee in en vraagt tegelijkertijd, verstrooid, of ik soms koffie wil. Hij
staat op, doet de deur van zijn werkkamer dicht en zegt: “De chaos van de
oorlog heeft ervoor gezorgd dat ik een Nederlandse moeder heb. Tot mijn vierde
jaar sprak ik Nederlands en zorgden mijn Nederlandse grootouders voor mij. Ze
waren speciaal voor mij naar Parijs gekomen. Mijn ouders waren er vaak niet. Ik
ben misschien wel meer Nederlands dan Frans. Dat zijn les hasards de la vie,
dat is het toeval in je leven. De eerste boeken die ik zag waren die die mijn
moeder uit Nederland had meegenomen. Voor de oorlog werkte ze voor de film,
reisde heen en weer tussen België en Nederland en had veel Nederlandse
vrienden. Ik heb herinneringen aan die tijd die niet de mijne kunnen zijn, maar
die ik helemaal heb geïncorporeerd. Vreemd. Ik ben meerdere keren in Amsterdam
geweest en de stad had iets vertrouwds. Het heeft iets vreemds, als betrof het
een vorig leven. Als ik Nederlands hoor spreken, begijp ik flarden, alsof ik
een tijdje aan amnesie heb geleden en die taal weer langzaam terugkomt.”
Er zitten ook veel Nederlandstalige personages in Modiano’s.
,,Dat zijn mensen over wie mijn moeder vertelde, mensen uit de wereld van de
music-hall. Ongelofelijke, onwaarschijnlijke types die in nachtclubs
rondhingen, die met Mistinguett samenwerkten, dansers die later een dansschool
begonnen in Paramaribo. Sommigen heb ik gezien toen ik nog heel klein was. Toen
mijn moeder weer naar Parijs kwam bij het uitbreken van de oorlog, had ze
heimwee en bezocht ze cafés aan de Seine, aan de Quai Saint-Michel en de Quai
d’Austerlitz, waar ze Nederlands kon spreken. Er legden daar veel boten uit
Nederland aan. In La rue des boutiques
obscures komen die cafés voor. Het was een mysterieus deel van Parijs. Nu
is dat allemaal verdwenen. Ik vond laatst in mijn moeders archief brieven van
ene Gerard van het Reve, zegt die naam u wat?” Modiano heeft de brieven niet
onder handbereik, zodat hun inhoud – geheel in modianeske stijl - nog even een
geheim blijft.
Moeders zijn vaak afwezig in Modiano’s boeken. “Sommige
romanciers hebben misschien bewonderenswaardige moeders gehad. Ik weet dat
bijvoorbeeld Romain Gary een sterke moeder had. Ik heb die gevoelens nooit
gekend. In Des inconnues neem ik een
loopje met een zoon, een echt moederskindje. Het gewicht dat moeders in de
schaal kunnen leggen heeft mij altijd gehinderd. Mannen kunnen zo door hun
moeder getekend zijn dat hun hele houding ten opzichte van vrouwen daardoor
wordt geconditioneerd. Ik zou dat gevoel niet kunnen beschrijven.” Bij Modiano
zijn de vaders ook al niet erg begaan met hun zoon. In Les boulevards de ceinture probeert een vader zelfs zijn zoon te
vermoorden. “Ach ja, het is een beetje wat ik zelf heb ervaren. Ik heb een
vreemde vader gehad, maar misschien lag dat aan de rare tijd. Als je geen held
bent, is alles al snel tegenstrijdig. Les hasards de la vie hebben ertoe geleid
dat ik hem sinds mijn zeventiende niet meer gezien heb. Maar als ik hem vragen
had kunnen stellen over de bezettingstijd, zou hij me waarschijnlijk niets
wijzer hebben kunnen maken. Als romancier heb ik vaker mensen ontmoet met een
troebel verleden, maar ze konden er nooit iets over vertellen.”
Des inconnues is een tryptiek van drie titelloze verhalen,
waarin drie naamloze vertelsters terugdenken aan een scharnierpunt in hun
leven, een kort moment tussen kind- en volwassenheid. Het zijn onzekere,
eenzame meisjes uit de provincie, met een vaag ongelukkige jeugd, die ervan
dromen mannequin of studente te worden en in Parijs hun grote liefde te
ontmoeten. Ze bevinden zich in een vacuüm, los van verleden en toekomst. Voor
het eerst heeft Modiano gekozen voor een vrouwelijke verteller. Modiano: “Al
mijn boeken hadden tot nu toe een ik-persoon, die ik zelf had kunnen zijn. Het
werd een soort gevangenis. Daaruit wilde ik weg. Met een vrouwelijke ik-persoon
heb je te maken met een destin de femme,
dat is veel moeilijker. De vrouwen uit mijn boek zijn als het ware mijn
tweelingzussen. Ik heb elementen uit mijn leven op hun rug afgewenteld. Ze
vertellen maar een korte periode uit hun leven en je weet ook niet precies of
wat ze vertellen, lang geleden is gebeurd. Ook ik weet dat niet. Het is alsof
je afstemt op een radiokanaal, waar je even een stem hoort, die dan weer in
geruis verdwijnt, omdat er parasieten op de zender zitten. Soms ontmoet je
mensen met een duister verleden, zonder dat iemand daar weet van heeft. In
Frankrijk was er voor de oorlog een meisje van negentien die had geprobeerd
haar ouders te vergiftigen. Ze werd berecht, ging de gevangenis in en kwam
vrij. Tien jaar later trouwde ze, kreeg kinderen en die wisten helemaal niet
wat ze had gedaan. Enfin, dat soort mensen ben ik vaak tegengekomen.”
De meisjes uit Des
inconnues lijken voor iets op de vlucht, zonder dat duidelijk is waarvoor
noch waar ze naar op zoek zijn. Twee van de drie komen terecht in het zestiende
arrondissement van Parijs, een wijk die veelvuldig in Modiano’s werk opduikt.
“Om te schrijven heb ik altijd heel precieze uitgangspunten nodig: plaatsen,
straten of gegevens over iemands leven. Ik baseer me op dingen uit de
werkelijkheid. De romans die ik tot nu toe heb geschreven zijn brokstukken,
flarden die ik aan elkaar heb geknoopt, een knutselwerk. Ik ben niet in staat
een grote roman te schrijven en dat hindert me. Ik heb altijd de indruk dat ik
alcohol verdun met water. Ik zou een rêverie willen schrijven, een mijmering
over heel reële dingen, over plekken, over mensenlevens. Ik vraag ik me af of
ik niet nog dichter bij de werkelijkheid moet blijven, zoals in Dora Bruder, die echt heeft bestaan. Dan
voel ik me meer in mijn element.”
Terwijl in het werk van Modiano de rive gauche van Parijs
vaak staat voor relatieve geborgenheid, gaat er van de wijken op de rive droite
een zekere dreiging uit. “Vaak denkt men dat het zestiende arrondissement van
Parijs (rive droite) een heel burgerlijke wijk is, maar er woonden, al voor de
bezetting, bizarre mensen op doorreis, avonturiers. Tijdens de oorlog werd dat
nog erger. De Duitsers vestigden zich daar en in de hotels hing een
wonderlijke, onwezenlijke sfeer. De geschiedenis van het zestiende
arrondissement leent zich goed voor een rêverie. Oudere wijken van Parijs,
zoals het Ile Saint-Louis of de Marais, zijn zo met verleden overladen, dat je
voor een overpeinzing ervan terug moet gaan tot de Franse revolutie of de tijd
van de drie musketiers.”
De verhalen uit Des
inconnues zijn gesitueerd in een minder ver verleden, namelijk in de jaren
zestig, toen Modiano zelf zijn eerste boeken publiceerde. La place de l’étoile verscheen in 1968 en werd meteen enthousiast
ontvangen.“Ik heb mijn eerste boeken te jong geschreven. Ze zijn te agressief.
Ik was te jong om afstand te nemen. Mijn eerste boek was niet eens een roman,
het was niet doordacht, het is eerder een nachtmerrieachtig pamflet, neergepend
door iemand die niet goed wakker is geworden. Mijn eerste drie boeken hebben
iets wanhopigs, zoals de expressieve schilderkunst. Pas later ben ik mij gaan
realiseren dat mijn belangstelling vooral uitgaat naar slachtoffers, naar
mensen die er niet in slagen hun destin, hun lot te begrijpen.”
Om uitstel van militaire dienst te krijgen, schreef Modiano
zich in 1968 in als student. Colleges liep hij niet en met de gebeurtenissen
van mai ’68 bemoeide hij zich evenmin. Welke associaties heeft Modiano met die
tijd? “In de jaren zestig had je als adolescent altijd het gevoel de dingen
clandestien te doen. Je was als iemand zonder papieren tijdens de oorlog. Alles
was verboden en je kon toch alles doen. Onder de één-en-twintig had je geen
enkel recht, je mocht niet eens de grens over zonder toestemming. Maar als je
met oudere mensen omging kon alles, net alsof zij je valse papieren
verstrekten. Ik ben weggelopen toen ik vijftien was. Mijn boek speelt ook in
die tijd. Jonge mensen van nu zitten niet meer onder een loden kap. De ouders
en de maatschappij verbieden niet meer van alles. Nu hebben jongeren weer
andere angsten.”
Was de Franse schrijver Raymond Queneau niet Modiano’s
toevluchtsoord in die tijd? “Queneau kende ik via mijn moeder. Hij heeft een
heel belangrijke rol gespeeld in mijn leven. Hij was de enige die mij
aanmoedigde te gaan schrijven. Ik was slecht in wiskunde en hij gaf me iedere
week bijles. De Oulipo (groep van schrijvers die een mathematische kijk hadden
op de literatuur) interesseerde me wel, maar ik vond het te abstract. Queneau
was ook getuige bij mijn huwelijk. André Malraux was de getuige van mijn vrouw.
Het was een absurde, zonderlinge ceremonie. Queneau en Malraux kregen na de
plechtigheid ruzie over een schilder. Verder was er niemand. Erg bizar
allemaal.”
Een andere schrijver met wie Modiano literair gezien verwant
lijkt, is Georges Perec, ook een van oorsprong joodse auteur, op zoek naar het
onzegbare en naar zijn eigen identiteit. “Perec had ik graag gekend. Hij is de
enige van de generatie schrijvers vóór mij met wie ik me verwant voel. Zijn
ouders waren tijdens de oorlog verdwenen en ook hij voelde de noodzaak om
sporen van het verleden te zoeken.”
Het vage, zoekende van zijn verhalen lijkt haaks te staan op
Modiano’s heldere taalgebruik. “Omdat ik veel tegenstrijdige dingen wil
uitdrukken, moet ik korte, duidelijke zinnen maken, om orde te scheppen, om een
indruk van stilte te geven. Ik zou soms willen dat ik een andere literatuur had
geschreven. Maar dat kan ik jammer genoeg niet. Je bent de gevangene van de
tijd waarin je leeft, van je afkomst, van les hasards de la vie. Ik heb een
literatuur gemaakt die louter op de stad is geïnspireerd, op de angst en
anonimiteit die daar heerst. Soms betreur ik het dat ik niet over het
platteland heb geschreven. Zou je dan dezelfde angsten kunnen uitdrukken? Ach,
het is idioot wat ik allemaal zeg. Ik spreek zo verward. Iedere keer heb ik het
gevoel dat er een discrepantie is tussen wat ik wilde schrijven en wat ik
geschreven heb. In het begin zie ik de dingen breed. Ik voorzie een heel bos en
uiteindelijk wordt het een bonsaï-boompje.”