dinsdag 27 maart 2012

Emmanuel Carrère over Limonov

Hoeveel mensen hebben er met eigen ogen kunnen constateren dat  de wasbakken van 'Eurogoulag', een Russisch strafkamp aan de Wolga, precies dezelfde zijn als die in een duur hotel in New York, ingericht door topdesigner Philippe Starck? Niet veel. Misschien maar één: Edouard Limonov, geboren op 2 februari 1943, vlak voor het leger van Hitler capituleerde aan de oevers van de Wolga. Het is een van de redenen waarom Emmanuel Carrère vele jaren wijdde aan het leven van deze Rus die opgroeide in de gewelddadige gangs van een dorp in de Oekraïne, clochard werd en huisknecht van een miljardair in New York, maar ook dichter, schrijver, gevierde ster in Parijs, huursoldaat, oprichter van een politieke partij geïnspireerd door bolsjewistisch, facistisch én nazistisch gedachtegoed, echtgenoot, vader en gevangene in de beruchtste gevangenissen van Rusland.



'Ik kan u daar een goed verhaal over vertellen', schrijft Emmanuel Carrère regelmatig in zijn nieuwe boek. Dan volgt het relaas van een overval op een Moskouse nachtclub, een illustratie van het megalomane karakter van zijn hoofdpersoon, een profetische uitspraak van zijn moeder, Ruslandspecialiste, of hij introduceert weer een nieuwe markante figuur in zijn caleidoscoop van de Russische recente geschiedenis.
Verhalen vertellen - dat kan Carrère. Hij liet het al zien in De sneeuwklas (1995) en Op drift (1986), romans waarin de waanzin toeslaat, identiteiten aan diggelen gaan en de werkelijkheid het gezicht krijgt van een nachtmerrie. In De tegenstander (2000) sleepte hij de lezer mee in zijn fascinatie voor de man die achttien jaar een dubbelleven leidde en op het moment dat dat aan het licht dreigde te komen zijn hele familie vermoordde. Langzaam liet de schrijver het fait divers los: in Een Russische roman (2007) duidde hij zijn morbide obsessie met moord, opsluiting en waanzin en bevrijdde hij zich van zijn eigen demonen. Dat was duidelijk te merken in Andere levens dan het mijne (2011), een schitterend persoonlijk boek, dat wel autobiografisch is, maar met Carrère als 'subjectieve getuige' en niet als onderwerp én lijdend voorwerp.
Langzaam ook legde Carrère zijn verbeelding aan banden, werd hij meer en meer rapporteur van wat hij zag en meemaakte. Hij verbeeldde niet meer van binnenuit de waanzin van een figuur in wie hij helemaal opging, maar deed, in woord en beeld, verslag: van de ellende op het  Russische platteland bijvoorbeeld. Hij observeerde het gedrag van vrienden nadat een tsunami hun kind had meegesleurd of verwoordde zijn eigen gevoelens na de dood van zijn zus. Hij werd minder romanschrijver en meer non-fictie auteur:  de toevoeging 'roman' is op het Franse origineel dan ook verdwenen, 'echt gebeurd' kan er nu met grote letters op de omslag staan - gevoel voor de tijdsgeest kan Carrère niet worden ontzegd.
Nu hoeft er bij een boek over Limonov ook weinig verbeelding aan te pas te komen: hij leefde zijn leven zodat het vereeuwigd kon worden. Vooral de eerste 100 bladzijden zijn een absoluut leesgenot, zelfs al heb je nog nooit van de hoofdpersoon gehoord. Carrère sleept je zijn verhaal binnen, overdondert je met zijn charme en zijn hoogstpersoonlijke aanpak. Vrienden van de vermoorde Russische journaliste Anna Politkovskaja maken hem, op reportage in Moskou, nieuwsgierig naar de huidige naam en faam van Limonov. Hij herinnert zich hoe de Russische schandaalauteur in de jaren '80 door de Parijse jetset werd omarmd. 'Limonov was onze barbaar, onze boef: we droegen hem op handen'; hoe de bewondering omsloeg in afschuw toen hij zich aan de kant van de Serviërs schaarde en daadwerkelijk deelnam aan de gevechten op de Balkan. Zijn imago van charmante avonturier veranderde in één klap in dat van oorlogsmisdadiger. Geen Rus die het hem kwalijk neemt, constateert Carrère, die alom wordt gefeliciteerd als hij twee weken lang met Limonov mag optrekken: 'het was of ik tegelijkertijd Houellebecq, Lou Reed en Cohn-Bendit kwam interviewen, wat een geluksvogel was ik!'.



Het is, kortom, vooral de avontuurlijke kant van Limonov als schelm die Carrère verleidt: de man heeft maar één streven, beroemd worden, een held zijn: in de jongerengangs waar hij opgroeit, in de underground, in de literatuur, op het slagveld, in de politiek. Én in de gevangenis: 'want voor wie zichzelf ziet als romanheld, is de gevangenis een hoofdstuk dat niet kan onbreken'. Op ieder milieu raakt hij na een tijdje uitgekeken, hij moet en kan beter. Zijn boeken draaien maar om één onderwerp: zijn eigen leven. Vervelend vindt hij vooral de mannen die het echt maken, Joseph Brodsky, Alexander Solsjenistin, Vladimir Poetin. Al die bewondering van het publiek voor dat soort figuren leidt maar af van degene die het meest bewonderd moet worden, hijzelf. . Interessant is Carrères analyse van Limonovs oppositie ten aanzien van Poetin. Ze hebben dezelfde sociale achtergrond, hebben het patriottisme met de paplepel ingegoten gekregen, deelden wantrouwen tegen de perestroika en beschouwen de ineenstorting van het communisme als de grootste catastrofe van de 20 e eeuw. Limonov en Poetin - ze lijken op elkaar, ze zijn stoer, macho, ze houden van macht. Met één verschil: Poetin is geslaagd in het leven, Limonov niet. Die laatste rest slechts een rol van actievoerder in de marge. Vandaar Carrères keuze voor het motto van Poetin, voorin zijn boek.
Eenvoudig is het niet, schrijft Carrère, het is ingewikkeld om het leven van één man te verbinden met meer dan een halve eeuw roerige, Russische geschiedenis en hij schrijft  juist, 'om die complexe situatie te ontvouwen'. Dus laat Carrère niet alleen alle mogelijke kanten zien van Limonov, waarbij hij zich vooral baseert op diens eigen werk, maar schetst hij een uitgebreid panorama van alle milieus waarin deze verzeild raakt, inclusief hoofd- en bij- en randfiguren. Het leidt soms tot een doolhof waarin Ariadnes draad bij tijd en wijle ontbreekt, terwijl de hoofdpersoon, middenin dat labyrint, zich steeds pathetischer op de borst staat te kloppen.
Uiteindelijk kan Limonov het opbrengen om één vraag te stellen aan die Franse schrijver die hem daadwerkelijk zal vereeuwigen: waarom schrijft Carrère eigenlijk een boek over hem? Carrère antwoordt dat hij het leven van Limonov geweldig vindt, romanesk en gevaarlijk. 'Une vie de merde, ja', bijt de held hem toe, een rotleven kortom.


Emmanuel Carrère: Limonov.(Ed. P.O.L.) Vertaald door Katelijne de Vuyst en Katrien Vandenberghe, De Bezige Bij Antwerpen, 352 blz., 24,95 €.


donderdag 8 maart 2012

Mona Ozouf en Parisiennes

De Parisienne is legendarisch, maar erg zichtbaar is ze niet. Niet in de geschiedenis, niet in de literatuur én niet in de straatnamen van Parijs. Maar ze zijn er wel, de Rue Florence-Blumenthal, het Jardin Anne Frank en de Place Marguerite-de-Navarre. Van de 6000 straatnamen van de Franse hoofdstad dragen er 4000 de naam van een man, blijkt uit Parisiennes, een recent onderzoek van historica Malka Marcovich. Slechts 200 verwijzen naar de daden of het oeuvre van een vrouw. Wie dat zijn, heeft Marcovich, precies in kaart gebracht, de actrices, de filosofes, de koninginnen en de revolutionairen - allemaal kregen ze een kort portret en een vaak een citaat.    
Een aantal van die beroemde Parisiennes komen we ook tegen in La cause des livres van de bekende historica Mona Ozouf (1931). 



De Erasmusprijswinnares van 1989 maakt de balans op. Nu ze haar lange wetenschappelijke carrière heeft afgesloten en haar twee belangrijkste collega's, de historici Jacques Ozouf, haar echtgenoot, en François Furet, niet meer onder ons zijn, kijkt Ozouf terug. Vorig jaar publiceerde Une composition française, een terugblik op haar Bretonse jeugd. Ze was enig kind van twee onderwijzers. Haar vader, militant Breton en socialist, had een uitgebreide Keltische bibliotheek die zijn dochter gretig las. Nadat hij op jonge leeftijd was gestorven, werkte haar moeder zich op tot schoolhoofd en trok grootmoeder bij hen in, een vrouw die al even militant Bretons was als de rest van het gezin. Thuis overheerste de Bretonse identiteit, op school golden de republikeinse waarden vrijheid, gelijkheid en broederschap met hun universele strekking, in de kerk was het woord van de priester wet. Aan de hand van haar eigen achtergrond laat Ozouf zien waaruit de 'composition française' van het huidige Frankrijk bestaat en hoe er nog steeds geworsteld wordt met die tegengestelde werelden van het regionale, het republikeinse en het kerkelijke.
Het zijn thema's die we in haar oeuvre regelmatig aantreffen. Ozouf studeerde filosofie, gaf daarna tien jaar les op middelbare scholen en begon in 1968 haar carrière als historica aan het Centre National de la Recherche Scientifique (CNRS), waarvan ze inmiddels emeritus directeur is. Veel van haar werk gaat over de Franse Revolutie, die haar haar leven lang heeft geboeid en waarvan de impact tot op de dag van vandaag in de Franse samenleving voelbaar is. Maar ook democratie, onderwijs, literatuur en vrouwengeschiedenis zijn kernonderwerpen in haar oeuvre. Steeds is haar blik daarbij multidisciplinair, ze kijkt niet alleen vanuit de ideeëngeschiedenis of de politieke geschiedenis, maar neemt ook alternatieve routes via de ethnologie, de antropologie, de literatuur of de filosofie.
Bovendien schreef Ozouf de afgelopen 40 jaar journalistieke kritieken voor weekblad Le Nouvel Observateur, waarvan een selectie nu gebundeld is onder de titel La cause des livres. Ook al dateren sommige stukken van decennia terug, deze 'brocante' is een genot om te lezen. Of ze nu over Balzac schrijft of over Montaigne, over Virginia Woolf of Vercingétorix, over Jean Jaurès of de guillotine - Ozouf blijft erudiet en verrassend, haar onderwerpen boeiend en tijdloos. Het boek is een waaier van onderwerpen die haar als historica en als vrouw, als onderzoeker en als lezer interesseren. De stukken gaan over werk van Henry James, de Britse auteur over wie Ozouf veel schreef, over de Franse literaire grootheden George Sand, Madame de Sévigné en Belle van Zuylen. Ze nam portretten op van vrouwen die historisch gezien betekenis hebben; stukken over de Franse  Revolutie en helden die hun idealen in rook zagen opgaan. Natuurlijk  zijn er essays over boeken van haar collegae historici zoals Michelle Perot, François Furet en Alain Corbin; en beschouwingen over Frankrijk en de Fransen. Descartes, Tocqueville en Albert Thibaudet passeren de revue, de Auvergne en Bretagne, het karakter van de Fransen en hun zelfbeeld. Valt er zoiets als 'een tijdloze essentie van de Franse identiteit' te ontdekken? Nee, die onttrekt zich ten enen male aan wie het portret van Frankrijk wil schetsen. Wat wil je ook, schrijft ze, Frankrijk bestaat uit dorpen met puntige daken en die met platte, steden die gevoed worden door appelcider, kastanje of olijven en duizend en één manieren om de paarden voor te spannen. 'De kant van Guermantes' schrijft ze, Proust citerend, verschilt meer van 'de kant van Méséglise', dan India van China. Eenheid in verscheidenheid - dat is Frankrijk voor Ozouf.
Hoe komt het dat ze zich nu juist met deze onderwerpen heeft beziggehouden? Lezen was, als zo vaak, bij Ozouf het toevluchtsoord van een eenzaam kind dat zich verveelt. Maar vanwaar de fascinatie voor hen die op de barricaden stonden voor deze of gene zaak? Zijn het de genen van haar militante Bretonse vader? Of de erfenis van vier jaar jeugdig lidmaatschap van de communistische partij en de desillusie die erop volgde? Was het haar jeugd die haar de interne contradicties van wat 'de Franse identiteit' heet, heeft laten zien? Hoe dan ook, haar persoonlijke parcours weerspiegelt zich in de onderwerpen uit La cause des livres (De zaak van de boeken) - een titel die strijdbaarheid uitstraalt. Daar is ze zich van bewust, schrijft ze in haar voorwoord. Het gaat om een zaak die verdediging behoeft, een zaak met vijanden: 'eenvormigheid, algemeenheid, abstractie, vereenvoudiging, dwang'. Toen ze nog een kind was vroeg haar grootmoeder al aan haar wanneer ze nu eindelijk 'klaar was met haar boeken te spelen'. Boeken behoren niet tot het wezen van het leven, ze zijn niet nuttig - en die strijd moet het boek van nu met dubbele inzet voeren.
Strijdbaar - wellicht is dat het element dat haar vrouwenportretten gemeen hebben.  Zo schrijft ze over Charlotte Corday, de moordenares van de revolutionair Marat, legt ze uit waarom dat Jane Austen geen slachtoffer was van haar tijd en laat ze zien dat de schilderes Vigée-Lebrun in tegenstelling tot haar reputatie geen doetje was. Ze schrijft over de drie dochters van Marx, de activiste Flora Tristan, over Anita Brookner en Colette. Ozouf zet zich af tegen de terminologie van onderdrukking en uitsluiting waarmee er de laatste jaren vaak over de vrouw wordt geschreven. Terwijl 'de masculiene arrogantie een wereld wereld wil scheppen die hem bevalt', nemen de vrouwen de wereld - noodgedwongen - zoals hij is. Die houding heeft hen tot scherpe observatoren gemaakt en hun intellectuele vrijheid vergroot. Met 'ironie en medelijden', met 'zacht sarcasme' en beschaving voeren zij hun pen. Terwijl de man strijdt, laat de vrouw haar verbeelding spreken. Dat blijkt, volgens Ozouf, vooral uit de briefwisselingen, een genre waarvoor zij zich altijd bij uitstek heeft geïnteresseerd. 'Ik zal je gehoorzame, Arabische ega zijn', schreef de verliefde Simone de Beauvoir, boegbeeld van het feminisme, aan haar Amerikaanse minnaar. 'De waarheid staat in mijn brieven', zei de 18e-eeuwse schrijfster Germaine de Staël.
Wie Madame de Staël nu precies was en wat de belangrijkste boeken zijn van Simone de Beauvoir, kun je opzoeken in Parisiennes van Malka Marcovich. Bij Ozouf vind je het grote verhaal, bij Marcovich de kale feiten. La cause des livres lees je thuis, Parisiennes zou je in je tas moeten hebben als je door Parijs flaneert. Dit boek schreeuwt dan ook om een versie op e-book. Het woord 'flaneren' zelf, zo verbonden met de lichtstad, blijkt een vrouwelijke uitvinding. In de jaren 1910 schreef een zekere Le Flaneur in dagblad Le Figaro kronieken over het culturele leven in Parijs. Achter dat pseudoniem ging een vrouwelijke auteur schuil, Marie de Régnier, die in 1918 de prix de L'Académie française kreeg, maar geen plek in het illustere gezelschap. Die was voorbehouden aan haar echtgenoot, Henri de Régnier. Wel werd, in het 16e arrondissement, de Impasse Marie-de-Régnier naar haar vernoemd - een doodlopend steegje.


Mona Ozouf: La cause des livres. Gallimard. 547 blz. Prijs € 24
Malka Marcovich: Parisiennes. Balland. 431 blz. Prijs € 24,90