zondag 31 augustus 2014

Daily Rituals van Mason Currey - hoe kun je kunstenaar zijn én je brood verdienen?

De Amerikaanse schrijver Jonathan Franzen sloot zich iedere dag op in zijn studio in Harlem, sloot de luiken, deed de lichten uit, oorpluggen in en dronk tussen vijf en zes shotjes wodka tot hij dronken was. De auteur van La comédie humaine, Honoré de Balzac, ging 's avonds om zes uur naar bed, stond om één uur weer op en schreef zeven uur aan één stuk door, waarbij hij per dag vijftig koppen koffie dronk. Beeldend kunstenaar Louise Bourgeois, die aan slapeloosheid leed, maakte in die nachtelijke uren dagboektekeningen en neuroloog Oliver Sacks bezoekt al meer dan veertig jaar twee keer per week om zes uur 's morgens zijn psychoanalyticus, waarna hij gaat zwemmen. Patricia Highsmith schreef haar tweeduizend woorden per dag in bed, omringd door sigaretten, asbakken, koffie, donuts en een flinke slok sterke drank, waarna ze zich bekommerde om haar lievelingsdieren, slakken. Honderd daarvan nam ze een mee naar een cocktailparty, in haar handtas.

Hoe delen de beroemdste denkers, componisten, schrijvers, politici, architecten, wetenschappers en andere groten der aarde hun tijd in? Hoe ziet hun ritme eruit, wat zijn hun routines? En vooral: hoe kun je creatief zijn en ook nog je brood verdienen? Zes jaar geleden begon journalist Mason Currey op zijn blog een onderzoekje naar de manier waarop grootheden hun tijd indelen. Zelf leed hij aan uitstelgedrag, steeds als een deadline in zicht kwam, ging hij andere, niet ter zake doende dingen doen. Hij wilde wel eens weten hoe anderen daarmee omgaan. Zijn onderzoekje groeide, hij spitte in biografieën en interviews naar antwoorden en publiceerde onlangs Daily Rituals. How Artists Work, een boek waarin hij beschrijft hoe 160 great minds door de eeuwen heen hun tijd besteedden. 



Fellini, Marx, Faulkner, Chopin, Nikola Tesla, Tchaikovsky Eco, Agatha Christie, Andy Warhol - van allemaal weet Currey uit hoe laat ze opstonden, wat ze aten en wat ze verder aan bijzonders deden om de tijd naar hun hand te zetten. Daar gaat het uiteindelijk om in dit boek: tijd. Hoe breng je die door, hoe kom je tot concentratie in een wereld die als een meteoriet op je af komt en waaraan je je nauwelijks meer kunt onttrekken? Is het trouwens wel zo dat creativiteit in rust en afzondering tot stand komt? De Franse filosoof Descartes vond van wel. Luieren is de beste situatie om tot goede geestelijke prestaties te komen, vond hij, hij sliep tien uur per nacht en ging vaak wandelen. De Amerikaanse auteur Maya Angelou, schrijft Mason, zoekt de kalme anonimiteit van een hotelkamer, waar ze iedere ochtend om half zeven vanuit huis naar toe gaat. Thuis werken is uitgesloten. Simone de Beauvoir, de Franse schrijfster en filosofe, hechtte aan strikte discipline en werkte iedere dag van tien tot één en daarna van vijf tot negen uur. Filmmaker Claude Lanzmann herinnert zich dat ze hem, op de eerste ochtend dat ze samen wakker werden, meedeelde dat hij in bed kon werken en zich vervolgens zelf aan haar bureau zette, waar ze tot één uur geconcentreerd bezig bleef, zonder verder één woord meer tot hem te richten.

Vroeg opstaan, of je nu een kater hebt of niet - dat is een regel die velen blijken te delen. Het atelier van de Ierse schilder Francis Bacon was een grote chaos, de puinhoop van boeken, kwasten, papieren en gebroken meubilair was kniehoog en Bacon bleef altijd langer op feesten dan welke van zijn vrienden ook, maar als de zon opkwam stond hij te schilderen. Beeldend kunstenaar Georgia O'Keeffe vond de zonsopkomst ook een goed moment om te beginnen. Voor haar was de wereld op zijn aantrekkelijkst als er niemand te zien was. 'Aangezien O'Keeffe in de woestijn van New Mexico woonde, kostte het haar geen moeite de eenzaamheid te vinden waar ze zo naar verlangde', schrijft Mason droog. Ze moest bij haar ochtendwandeling alleen een beetje uitkijken voor ratelslangen op haar terrein.
Maar Mason laat ook beroemdheden aan het woord die de dag beginnen in een gewone baan. Kafka zat om acht uur achter zijn bureau bij een verzekeringsmaatschappij en beklaagde zich over zijn leven bij zijn vriendin: 'de tijd is kort, mijn krachten beperkt, kantoor verschrikkelijk, het appartement lawaaierig'.  De auteur van Catch-22 daarentegen, Joseph Heller, begon pas 's nachts te schrijven, na een volledige werkdag, aan zijn keukentafel. Wat doen Amerikanen eigenlijk 's nachts, als ze niet schrijven?, vroeg hij zich af.

Hoewel rust en reinheid bij de groten der aarde dus geen algemene vuistregels lijken te zijn - net zomin als drank of peppillen - , geldt dat wel voor regelmaat. Bijna alle geportretteerden werken iedere dag aan wat hun bezig houdt. Soms niet heel lang. Gertrude Stein vertelde dat ze nooit meer dan een half uur kon schrijven, ,,maar jaar in jaar uit een half uur per dag levert veel bladzijden op'. Stephen King legt zichzelf een produktie van tweeduizend woorden op, inclusief tijdens vakanties en op zijn verjaardag. Andy Warhol begon iedere dag met een minutieus telefonisch verslag van de vorige dag. Zo'n twee uur lang vertelde hij aan een goede vriend precies wat hij had gedaan, gehoord en uitgegeven, hetgeen later werd gepubliceerd in de Andy Warholdagboeken. De Japanse auteur Haruki Murakami staat iedere dag om vier uur 's morgens op en werkt dan zes uur achter elkaar. Om negen uur 's avonds gaat hij naar bed. Hij maakt daarmee dezelfde keuze als Marcel Proust: voor hem geen sociaal leven. Ja, mensen zijn beledigd als hij niet op hun uitnodigingen ingaat, jammer dan. Hij kiest voor de relatie met zijn lezers; die is onontbeerlijk voor hem, die met zijn vrienden niet. Ook Proust bracht bijna al zijn tijd binnenshuis door, hij werkte 's nachts en sliep overdag. Pas als hij voor zijn werk nieuwe indrukken nodig had, ging hij weer eens naar een soirée. 
Alleen de Belg Georges Simenon lijkt een volledig eigen manier van werken en leven te hebben. Hij publiceerde 425 boeken en ging er prat op dat hij minstens vijfentwintig keer zoveel vrouwen had gehad. Schrijven deed hij lang niet iedere dag. Niemand heeft hem zelfs ooit zien werken.

Werk - daar kijken de in dit boek geportretteerden allemaal hetzelfde tegen aan. Ze houden nooit op met werken, ze verliezen geen minuut. 'Alleen in werken, in de verbeelding, zit het echte leven', zei Patricia Highsmith. 'Ik heb altijd gewerkt', zei Ingmar Bergman tegen het eind van zijn leven, 'Dat is ook goed, het reinigt. Als ik niet altijd had gewerkt, zou ik een gek zijn geweest'. Voor Flaubert was werken 'de beste manier om aan het leven te ontsnappen' en Freud kon zich niet voorstellen dat leven zonder werken een aangenaam leven zou kunnen zijn. Gustave Mahler wilde maar één ding: werken! En ook Matisse zei dat hij zich nooit in zijn leven had verveeld: godzijdank had hij zijn werk. Dat is de grootste gemene deler van alle great minds, geen van allen zou het oneens zijn geweest met de uitspraak van de Amerikaanse bioloog en wetenschapshistoricus Stephen Jay Gould: 'Ik werk iedere dag. Ik werk het weekend, ik werk 's nachts. Sommigen vinden me een 'workaholic', of zien dit als obsessief of destructief. Maar voor mij is het geen werk, het is gewoon wat ik doe, het is mijn leven. Ik breng ook tijd door met mijn gezien, ik zing en kijk naar voetbal. Ik heb geen één-dimensioneel leven. Maar ik werk eigenlijk altijd. Ik kijk geen tv. Maar het is geen werk, het is mijn leven. Het is wat ik doe, het is wat ik leuk vind om te doen.'

Mason Currey: Daily Rituals. How Artists Work. Alfred A. Knopf. € 23,95



donderdag 14 augustus 2014

Europa door schrijversogen (4): de beste boeken die ik deze zomer las. Anna Enquist en Lydie Salvayre

Van alle boeken die ik tot nu toe deze zomer las, steken er twee met kop en schouders boven alle anderen uit. Aanraders!

Kwartet van Anna Enquist



Bewijs dat je bestaansrecht hebt – of het nu de wetenschap is of de kunsten, dat is het parool. De wetenschap moet laten zien wat zij de maatschappij brengt. Valorisatie - wat heeft de samenleving aan een universitaire opleiding Noors of Roemeens, wat heeft zij eraan als er mensen goed oud-Frans kunnen lezen of Homerus kunnen vertalen? Wat is de waarde van literatuur? En dan natuurlijk in harde euro’s. Waarom zou je noten leren lezen of een muziekinstrument leren spelen? Wat brengt het op? Natuurlijk, de geesteswetenschappen zijn heel belangrijk, maar wat brengen ze ons in tijden van economische crisis? Begrip, inzicht. Maar is dat genoeg? Wetenschappers als de hoogleraar Engels Stefan Collini formuleerden antwoorden. Zijn boek What are universities for? vond veel lezers en geeft het begin van een woedend antwoord. Hoeveel rapporten  er de afgelopen jaren ook over dit onderwerp zijn geschreven, soms is het wachten op het antwoord van de kunstenaar zelf.  Dat vond ik in de recentste roman van Anna Enquist, Kwartet. Een glashelder boek over hoe Nederland c.q. Europa eraan toe zal zijn in de nabije toekomst. Een land waarin de muziekschool is afgeschaft. Een land waarin oude mensen bang zijn voor de bejaardenpolitie, die hen tot opname in een instituut zal veroordelen waar ze nooit meer uit zullen komen. ‘Toen ik werkte heb ik nooit rekening gehouden met de mogelijkheid dat onze soort muziek zou verdwijnen’, bedenkt een oude musicus, ‘dat de mensen er geen prijs meer op zouden stellen en de regering er geen geld voor over zou hebben. Dat het iets wereldvreemds, iets verdachts zou worden als je de dag doorbrengt met oefenen op je instrument.’ Wat Enquist laat zien is hoe muziek mensen kan redden, kan troosten – ook al hebben ze de meest vreselijke dingen moeten meemaken. Waar muziek is, is troost, kans op overleving. Kwartet is helder, fantastisch geschreven en diep ontroerend. Het laat zien wat de beste literatuur vermag – en dat is het beste antwoord op de vraag naar wat haar waarde is.

Pas pleurer van Lydie Salvayre



Deze grote roman van de Franse schrijfster Lydie Salvayre kan gerust haar magnum opus genoemd worden. Nooit eerder schreef ze over haar Spaanse roots, dit keer komt ze heel dicht bij de bron van haar schrijverschap. Wie het voorrecht heeft een heel oude moeder te hebben, kent het verschijnsel: op een bepaald moment komt het verre verleden naar boven en concentreert zich een heel vrouwenleven in een paar essentiële weken, een paar cruciale  maanden. Een periode die korter is dan de vele decennia erna, maar toch doorslaggevender. Zo vertelt de moeder van Salvayre over de periode aan de vooravond van de burgeroorlog, een periode waarin zij als jong meisje, opgegroeid in een traditioneel paternalistische plattelandsomgeving, werd aangestoken door de geest van de revolutie: er was hoop op een betere toekomst, op een gelijkere verdeling van de welvaart, het leven was niet uitzichtloos. Haar hele generatie leeft op, ziet een opening, trekt naar de steden, viert feest, sluit zich aanbij de libertaire partij die even de wind in de zeilen heeft. Tegen Franco, tegen de nationalisten, tegen Mussolini. Maar al snel volgt de deceptie, de desillusie, het geweld en de uiteindelijke catastrofe van de exodus naar Frankrijk, op de vlucht voor het geweld. Salvayre spiegelt het persoonlijke verhaal van haar moeder aan de romans van Bernanos, die vanuit zijn eigen standpunt eenzelfde parcours aflegt. Wat Salvayres boek bovendien bijzonder maakt is de manier waarop ze het Frans vermengt met de Spaanse spreektaal die haar moeder gebruikt bij het vertellen van haar verhaal. Wat een geweldig boek, de grote geschiedenis ontmoet de persoonlijke, een schijfje geschiedenis ontplooit zich voor je ogen – indrukwekkend en universeel. Vertalen dit boek!




woensdag 13 augustus 2014

Europa door schrijversogen (3): de supermarkt. Regarde les lumières mon amour van Annie Ernaux

Annie Ernaux is een schrijfster die in haar werk altijd dicht bij het dagelijks leven blijft. Ze schreef over het café annex de kruidenierswinkel waar ze opgroeide, in een klein Frans dorp. Een milieu zonder boeken, ouders die iedere franc moesten omdraaien. Ik herinner me haar portretten van haar vader, haar moeder, een indringend boek over een hartstocht en het daaraan gekoppelde wachten op de geliefde. Ernaux schrijft dunne boeken, het lijkt alsof ze haar verhaal uitkleedt totdat er geen enkel overbodig woord meer in staat. Zij is een auteur die, in tegenstelling tot veel anderen, geen redacteur nodig heeft die haar adviseert eens een honderdtal pagina’s te schrappen.



Haar nieuwste boek, Regarde les lumières mon amour, past dan ook heel goed in de reeks die de Franse socioloog Pierre Rosanvallon zo’n jaar geleden lanceerde. Hij had een serie boekjes op het oog, aangevuld door verhalen op internet, die geschreven zouden worden door ‘gewone mensen’. Geen schrijvers, geen intellectuelen, geen mensen die zich doorgaans al op vele manieren kunnen uiten. Nee – de metrobestuurder, de kaartjesknipper, de nachtconciërge, de arbeider, de verpleegster. Die riep hij op om hun verhaal te doen, op de door hem gecreëerde website www.raconterlavie.fr. En het werkte. Le roman vrai de la société d’aujourd’hui wilde hij geschreven zien, met ons als zijn personages. Zo’n 3000 mensen – allemaal onderdeel van le parlement des invisibles, die hij het woord wil geven - schreven inmiddels hun eigen verhaal op de site.
Het boekje van Annie Ernaux is een van de uitgegeven delen in deze reeks. Geen wonder – haar werk sluit prima aan bij de invalshoek van Rosanvallon. Een jaar lang bezocht ze de hypermarché bij haar in de buurt met schrijversogen. Daar doet ze verslag van. Wat ziet ze in de supermarkt? Niet de kleine buurtsupermarkt zoals je die nog vindt in de grote steden, maar in de hypermarché, op het industrieterrein waar je ook een Flunch, een beddengigant en een doe-het-zelf bedrijf vindt. Ze observeert bij ieder bezoek, ze kijkt, ze beschrijft wat ze voelt en meemaakt om zo iets te vangen ‘van het leven dat zich daar afspeelt’. Ze ziet de speelgoedafdeling van de enorme winkel, met een traditioneel gescheiden meisjes- en een jongensafdeling en denkt aan de Femen. Hier zouden jullie moeten komen, schrijft ze, aan de bron van hoe ons onderbewustzijn wordt gevormd en eens lekker te keer gaan met al die ‘objets de transmission’. Ze ziet hoe op vrijdag de visafdeling lange rijen heeft. Niet vanwege religieuze motieven, maar omdat de vis dan vers is. Ze ziet hoe kinderen hun moeder aan hun kop zeuren om speelgoed. Hoe een moeder haar dochtertje wijst op de prachtige kerstverlichting - regarde les lumières mon amour. ‘In de wereld van de supermartk en de vrije economie, staat van kinderen houden gelijk met het kopen van zoveel mogelijk dingen’. Ze ziet mensen met en zonder lijstje, mensen die de prijs van alle produkten vergelijken. ‘De lichtheid van rijkdom: etenswaren kopen zonder van te voren naar de prijs te kijken’.  Ze observeert de verkopers, de velen die ze aantreft bij de informatica-afdeling, allemaal jongemannen, aristocratisch en superieur in hun bejegening van de klanten. Ze gaat vaak naar de boekenafdeling. Daar is geen enkele verkoper, alleen bordjes die de klanten verbieden de tijdschriften en boeken ter plekke te lezen. Ze ziet hoe dociel de mensen in de rij blijven staan, ellenlange rijen: ‘de plus en plus sûre que la docilité des consommateurs est sans limites’. Ze constateert dat de hypermarché de enige plek is waar alle bevolkingsgroepen elkaar kruisen, moeders met kinderen, vrouwen met hoofddoeken of met man, jonge stellen, werkenden en werkelozen, rijken en daklozen. Ze komen hoogstens ieder op hun eigen moment en verschillen in tempo. Ze ziet hoe mensen soms hardop spreken, op zoek naar een praatje, even los uit hun eenzaamheid. ‘Les sardines au piment, c’est pas pour moi!’. Ze hoort een groepje jongens lachen als ze het enige meisje stuk voor stuk verzekeren dat ‘het écht niet van mij’ kan zijn.
Zo licht Ernaux aan de hand van haar bezoeken aan de hypermarché onze maatschappij door – helder en hard. ‘Tous trop fatigués, et bientôt nous serions dehors, enfin sortis de la nasse, oublieux, presque heureux. Nous sommes un communauté de désirs, non d’action’.


Annie Ernaux, Regarde les lumières mon amour. Seuil. 71 blz. www.raconterlavie.fr.

maandag 11 augustus 2014

Leestip: Europa gezien door schrijversogen (2). Jean-Christophe Rufin: Le collier rouge.

Een verhaaltje van niks, zei Jean-Christophe Rufin tegen mij, toen ik hem ruim een half jaar geleden sprak in Parijs, maar misschien was het wel het mooiste verhaal dat hij ooit had geschreven. Het ging over een hond en het was een anekdote die een vriend van hem hem had verteld. Meer kon hij er niet over zeggen, dan zou hij meteen de clou weggeven. Rufin had het over Le collier rouge, zijn meest recente boek, dat een paar maanden geleden bij Gallimard verscheen.



Inderdaad, vergeleken bij de dikke historische panorama’s die de arts-schrijver-diplomaat eerder publiceerde, is Le collier rouge een dun boekje. Het is een miniatuurtje over de relatie tussen een boer en een hond. Maar het gaat ook over strijden voor het vaderland, over verloren illusies en misverstanden in de liefde. Een soldaat zit gevangen in een kazerne in de Berry, vlakbij Bourges, in het midden van Frankrijk. De Eerste WO is net afgelopen, het is 1919. De man heeft zich onderscheiden, het Légion d’honneur gekregen. Toch is hij in de gevangenis beland, waar zijn hond dag en nacht voor zijn cel zit te blaffen, totdat hij er bijna letterlijk bij neervalt. Een rechter zoekt hem op met de opdracht te onderzoeken wat er mis is gegaan, waarom en een uitspraak te doen.
Wat de man op zijn geweten heeft blijft tot op de laatste bladzijden verborgen. Rufin slaagt erin de spanning vast te houden, met enkele pennenstreken twee mannen en hun verleden te schetsen. Er ontluikt een vriendschap die, gezien hun verschillende achtergrond en positie, geen toekomst heeft. Maar het verhaal is ook een aanklacht tegen de waanzin van de oorlog die Europa in de vorige eeuw verscheurde. Een mooi, poëtisch geschreven verhaal – puur en onopgesmukt. Een roman die, zoals ieder boek van Rufin, in Frankrijk maandenlang in de bestsellerlijsten stond.

Jean-Christophe Rufin, Le collier rouge, Gallimard.


donderdag 7 augustus 2014

Caprice de la reine, de nieuwe Echenoz - vingeroefeningen en toonladders

Vingeroefeningen, toonladders en een enkele ouverture – zo zou je het recente boek van Jean Echenoz kunnen karakteriseren. Zeven korte teksten, geschreven voor uiteenlopende gelegenheden en grotendeels al eerder gepubliceerd in tijdschriften voor een wat kleiner publiek. Verhalen geschreven voor musea, soms gerelateerd aan muziek of toneel. Stuk voor stuk onmiskenbaar Echenoz: precieze beschrijvingen van landschappen of straten, hilarische quasi-achteloze tussenzinnetjes, droge humor.
Caprice de la reine bijvoorbeeld, de titel van de bundel, komt uit de laatste zin van een beschrijving van een landschap. Heuvels, grazende koeien, terrasbouw, een boerderij, een ravijn. Er is behalve de beschrijvende, geen enkele verhaallijn terug te vinden. Behalve in de laatste alinea, nee, in de laatste zin. Dan verschuift de focus naar een mieren traject: de werkmieren stoppen af en toe even als ze elkaar tegenkomen. Zou het zijn om de laatste roddels uit te wisselen over de ‘caprices de la reine’?
Twintig vrouwen in het jardin du Luxembourg, in de richting van de wijzers van de klok – een lange titel voor een tekst van een paar pagina’s. Maar hij dekt de lading, het is niet meer en niet minder dan dat: van Sainte Bathilde tot Sainte Clothilde worden ze alle 20 beschreven, de vrouwen die een beeld kregen in de tuinen van het jardin du Luxembourg in Parijs. Hoe is hun haardracht, wat hebben ze in hun hand, hoe is hun gezichtsuitdrukking. Een oefening in het zo kort mogelijk beschrijven van een beeld. Een reeks die meer is dan de som der delen. Een tekst die je met vragen achterlaat. Waarom? En nu?
Maar Echenoz geeft ons ook een inkijkje in zijn werkwijze. Die indruk krijg je althans, al weet je het nooit bij Echenoz. In Trois sandwichs au Bourget, gaat de verteller met de RER naar Bourget, een buitenwijk. Criminaliteit, rotzooi, gesloten fabrieksterreinen, groepjes Noord- Afrikaanse jongens, dreiging, kleffe broodjes. Waarom gaat hij naar Bourget? ‘Pour des raison strop longs à expliquer’. We krijgen het niet te horen: heeft het te maken met de 100 parapluies die bij Eric Satie werden aangetroffen na zijn dood? Hij gaat er nog een keer heen, ziet steeds meer, bezoekt het kerkhof. Opengebroken graven, de dreiging keert terug. Wellicht lezen we het hoe en waarom terug in een volgende roman.
Het meest ‘affe’, volwassen Echenozverhaal in deze bundel is Génie civil, over een ingénieur die zijn hele werkzame leven bruggen heeft gebouwd. Na de dood van zijn vrouw beperkt hij zich ertoe bruggen te bezoeken en in kaart te brengen. Hij reist, alleen, de hele wereld over. De geschiedenis van een brug – in Frankrijk is het Maylis de Kerangal die met haar boek Naissance d’un pont de ene na de andere prijs in de wacht sleept. Ook zij bewaart afstand, heeft die documentaire blik, kijkt meer naar de techniek, de machine, de manier waarop de constructie in zijn werk gaat, dan naar de psychologie van de personages. Bij deze auteurs lijkt de machine het van de mens te hebben gewonnen: het mechaniek daagt hen meer uit dan de menselijke geest.
Het einde van Génie civial is uitermate geestig, droog als de beste Italiaanse witte wijn, Echenoz op zijn best. Het levensverhaal van deze Gluck sluit naadloos aan bij zijn eerder verschenen trilogie over Ravel, de Tsjechische hardloper Zatopek en de Amerikaanse uitvinder Tesla. Het understatement van Echenoz, zijn humor en zijn particuliere manier van naar de wereld kijken – je vindt ze allemaal terug in deze vingeroefeningen en toonladders.


Jean Echenoz: Caprice de la reine. Editions de Minuit.

maandag 4 augustus 2014

Leestip: Tempête van J.M.G. Le Clézio

Als je, net als bij het werk van Modiano, bij J.M.G. Le Clézio van een ‘petite musique’ kunt spreken, dan vind je al zijn melodieën in zijn laatste boek, Tempête. Twee verhalen bevat de recente uitgave van de nobelprijswinnaar. Het tweede heet La femme sans identité. Alleen dat verhaal al brengt alle thema’s uit Le Clézio’s werk bij elkaar: ontheemding, migratie, de zoektocht naar identiteit en het spoortje hoop dat, te midden van alle aardse misère, toch aan de horizon gloort. Van meet af aan heeft de auteur met speciale aandacht en mededogen naar de vertrapten der aarde gekeken, vooral de vrouw  aan de zelfkant van de maatschappij heeft zijn aandacht – nog steeds. Maatschappelijk geëngageerd – als de term, met name in Nederland, niet zo in het verdomhoekje zat, zou dat een heel juiste benaming zijn voor Le Clézio. In Nederland was het enthousiasme dan ook niet groot, toen het Nobelprijscomité destijds zijn winnaar bekend maakte: muliti-culti, vaag, slappe verhalen. Geen Philip Roth in ieder geval, waar heel Nederland al jarenlang zijn kaarten op zet.
Om Le Clézio te waarderen moet je, meer dan in ons land het geval is, over de grenzen lezen – en dan bedoel ik niet de Amerikaanse. De auteur schrijft over eilanden in allerlei verre zeeën, historische gebeurtenissen die ver van ons bed zijn, banlieues van grote steden waarvan wij zelden gehoord hebben. Hij omspant de wereld, en ja, hij getuigt van een rustige wijsheid en groot mededogen waar in het kapitalistische Europa van de 24-uurs economie en het persoonlijke scoren geen of nauwelijks aandacht voor is. Le Clézio reist de wereld rond, en mijdt liefst grote ceremonieën of ontmoetingen met wereldleiders. Hij moet de meest bescheiden winnaar van de nobelprijs voor  literatuur zijn in de geschiedenis.
In La femme sans identité vertelt hij over het leven van een Afrikaans meisje dat op haar achtste hoort dat de moeder die ze als de hare beschouwt dat niet is. Ze is het resultaat van een verkrachting, waarna haar moeder haar heeft afgestaan. Ze groeit op bij het gezin dat haar vader vervolgens heeft gesticht.  Het valt uiteen, de band met haar stiefzusje breekt, ze raakt aan lager wal. Haar zoektocht naar haar moeder, naar de plek waar ze is geboren brengt haar uiteindelijk rust en geeft haar een toekomst. Het lijkt een eenvoudig verhaaltje, een niemendalletje. Het is de stijl van Le Clézio die maakt dat het verre van politiek correct, saai of zoetsappig is. Weer neemt hij het op voor de nomaden in de wereld, de ontheemden. Zijn wereld is hard, liefdeloos, zijn stijl vertoont de eenheid en de poëzie die de wereld ontbeert. La petite musique, ja, maar eentje die de moeite van het beluisteren steeds weer waard is.

J.M.G. Le Clézio: Tempête. Gallimard, 231 blz.


zondag 3 augustus 2014

Thriller van Goncourtwinnaar Pierre Lemaitre: Alex

De winnaar van de prix Goncourt 2013, Pierre Lemaitre, is al heel lang thrillerauteur. In september komt hij naar Amsterdam voor een openbaar optreden – reden om zijn nieuwste thriller eens te lezen: Alex, oorspronkelijk verschenen bij Albin Michel, nu bij Xander uitgevers verschenen in de vertaling van Roelien Vermaant.
Een gruwelijk spannend boek is het, met een begin zo afschuwelijk dat ik even overwoog het verder maar ongelezen te laten. Gelukkig – dat deed ik niet. Ik dacht aan Hella Haasse voor wie ik soms thrillers uit Frankrijk meenam, die zo bloederig en gruwelijk waren dat ik dacht dat deze haar toch niet zouden bevallen. Maar jawel – ze verslond ze. Hoe gruwelijker hoe beter, leek het soms. Lemaitre’s Alex zou haar bevallen hebben: bloedstollend. Een ontvoering van een jonge vrouw, die zelf een seriemoordenares blijkt te zijn. Lemaitre heeft heel goed naar Stieg Larssons succesvolle trilogie gekeken, naar Beck, naar Varg veum en al die andere televisieseries uit Skandinavië: verkrachte, seksueel misbruikte meisjes, die later uitgroeien tot krachtige vrouwen vervuld van wraak. En dan slaan ze toe. Meedogenloos.
In mijn speurtocht naar het motief van moderne kunst in hedendaagse literatuur, is Alex niet bijster interessant: de hoofdpersoon heeft wel een hele stapel boeken, die duidelijk gelezen zijn. Er zijn hele zinnen in onderstreept, passages omcirkeld, bladzijden uitgescheurd en citaten verzameld. Allemaal uit de wereldliteratuur, van Duras tot Jane Austen. Een ijverig en slim meisje, leidt de inspecteur eruit af, een vrouw die bovendien meerdere talen leest. Het is ongeveer de enige verwijzing naar een kunstthema in dit boek. Geen wonder, daar draait het hier niet om. Een superspannend boek geschreven door een auteur die het vak tot in de puntjes beheerst.

Pierre Lemaitre: Alex, Xander uitgevers, vertaald door Roelien Vermaant.