zaterdag 11 oktober 2014

Patrick Modiano, een prachtige Nobelprijswinnaar

Als er één jaartal is dat het werk van Patrick Modiano bepaalt is het wel 1945. Het is zijn geboortejaar. Maar het is ook veel meer dan dat. De naoorlogse jaren die hij als kind heeft beleefd zijn de bron voor zijn oeuvre, heel zijn verbeelding is eruit ontsproten. Hij groeide op tussen een twee uithuizige ouders, een joods-Italiaanse vader en een Vlaamse moeder. De een hield zich, als we Modiano mogen geloven, in de naoorlogse jaren bezig met louche zaakjes, dubieuze smokkel- of handelswaar. Hotels waren er het decor van. Zijn moeder bewoog zich in het kunstzinnige circuit. Die twee milieus hebben zijn literaire universum gevormd, een wereld van schimmigheid, van personages die nergens vandaan komen en nergens naar toe gaan, die geen achtergrond hebben en niet weten waar hun toekomst ligt, die geen baan hebben, geen grip op het heden noch grip op hun toekomst.




Het Nobelprijscomité bekroonde Modiano voor de 'herinneringskunst' waarmee hij erin slaagde om 'ongrijpbare lotsbestemmingen' te vatten. Dat is een uitstekende omschrijving: de personages van Modiano zijn altijd zoekende naar een nooit gekend en nooit voltooid verleden, waartoe ze een verhouding moeten vinden. Met onbestemde weemoed probeert hij een wegvliedend universum te vatten, steeds weer opnieuw, steeds weer hetzelfde en ook net weer wat anders - 'la petite musique'. Als je ervan houdt, houdt je van al Modiano's werk. Vind je het niets, dan geldt dat waarschijnlijk voor zijn hele oeuvre. Regelmatig geef ik lezingen over Franse literatuur en probeer dan de recente trends in kaart te brengen en te duiden. Modiano heeft zich vanaf zijn debuutroman, Place de l'Etoile in 1968, aan alle trends onttrokken. Hij is altijd zijn eigen obsessies blijven vormgeven - met de gedrevenheid en onontkoombaarheid die alle grote kunstenaars eigen is.

Voor www.nrcboeken.nl beantwoordde ik deze week een aantal vragen over Modiano
zie
http://www.nrc.nl/boeken/2014/10/09/modianos-muziek-is-herkenbaar-maar-schitterend/

In NRC schreef ik vaker over zijn werk, zie het archief van NRC
http://zoeken.nrc.nl/?q=modiano+dijkgraaf

In mijn boek Franstalige literatuur van nu (De Geus) wijd ik een hoofdstuk aan Modiano, dat ik hieronder ter beschikking stel (op voorwaarde van bronvermelding!):


Patrick Modiano: schrijven tegen het vergeten

Wie een roman of een kort verhaal van Patrick Modiano openslaat, weet zo langzamerhand wat voor universum hij betreedt en welke gemoedsstemmingen hem te wachten staan. Hij zal belanden in een wereld van stilte en van melancholie, in de kronkels van een weggemoffeld, vaak beladen verleden, van waaruit nog slechts zwakke echo’s doorklinken tot in het heden. Hij zal besmet worden, die lezer, met onbestemde weemoedigheid, met gevoel voor het tragische in een mensenleven en uiteindelijk belanden in een roes van treurig stemmend, doch niet onprettig onbehagen.
Modiano publiceerde sinds zijn debuut in 1968 22 romans. Net als Duras of Proust is Modiano opmerkelijk coherent in zijn thematiek en zijn stijl: een bladzijde Modiano is uit duizenden te herkennen. Vivre c’est s’obstiner à achever un souvenir - dit aan René Char ontleende motto van Livret de famille (1977), wellicht Modiano’s meest autobiografische boek, vat de kern van zijn schrijverschap samen. Leven om herinneringen te voltooien, leven om de gaten van het geheugen te vullen, schrijven tegen het vergeten, schrijven om zijn eigen identiteit te achterhalen en die van anderen in kaart te brengen. Modiano’s romans zijn naar het verleden gericht, nooit naar de toekomst. De oorlog, de bezettingstijd en de holocaust zijn vaste modianeske thema’s. Hoewel hij in 1945 is geboren, is het voor Modiano alsof hij iedere dag van de bezetting van Parijs heeft meegemaakt en ieder detail uit dat verschrikkelijke verleden heeft geïncorporeerd – al in Livret de famille constateert de verteller dat zijn geheugen ‘vergiftigd’ is. Zijn zoektocht naar het verleden leidt nooit tot duidelijkheid. Het verleden geeft zich niet bloot: het blijft bij raden, veronderstellen, suggereren, invoelen. Het thema van de onmogelijkheid het te verleden te doorgronden, van le temps non-retrouvé, verbonden met het thema van de vergankelijkheid, leidt tot de voor Modiano karakteristieke melancholieke nostalgie.
Dat geldt – in eerste instantie althans – ook voor de lezer van La petite bijou, uit 2001, waarin een negentienjarig meisje, in een Parijs’ metrostation, haar verdwenen moeder meent te herkennen in een vijftigjarige vrouw met een gele, versleten regenjas. De vrouw lijkt op de foto die het meisje nog van haar moeder heeft: die moeder die haar, zo’n twaalf jaar geleden, vlak voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, doodleuk met een naamkaartje om haar hals op de trein zette naar verre familie op het platteland, om daarna in het niets te verdwijnen. Die moeder die een mislukte danscarrière compenseerde met filmrollen en cabaretoptredens. Die moeder die achter haar rug la boche (de moffin) werd genoemd. Die moeder die haar dochter liever kwijt was dan rijk.
Na het lezen van La petite bijou begrijp je opeens beter waar Modiano’s boek Onbekende vrouwen, uit voortkwam. Die drie verhalen, waarin de schrijver voor het eerst jonge vrouwen in de ik-persoon liet spreken, waren een vingeroefening, een aanloop tot de poignante, korte roman die La petite bijou is. Stuk voor stuk hadden die jonge vrouwen een vaag problematische verhouding tot hun ouderlijk huis en zochten zij, min of meer uit arren moede, hun heil elders: het zijn zusters van de Thérèse uit La petite bijou. Ze zijn net zo ‘groen’, net zo onzeker en net zo tastend. Net zo schreeuwend eenzaam ook.
Maar waar het beeld van haar zusters vaag, ongrijpbaar en vol gaten blijft, krijgt Thèrèse scherpere contouren, een wat duidelijker geschiedenis, een schrijnender verhaal. Tegen het eind van het boek verwoordt ze zelfs expliciet wat ze eigenlijk kwam doen in Parijs, waarom ze een kamer heeft genomen vlakbij Place Blanche: ‘Je zit hier omdat je voor de laatste keer terug wilde gaan in de jaren, om te proberen te begrijpen. Hier, op de Place Blanche, is alles begonnen. Je bent een laatste keer teruggekomen in je Land van Geboorte, bij het vertrekpunt, om te weten of het allemaal anders had kunnen lopen.’ Met het spoorzoeken naar gebeurtenissen uit het verleden is de lezer van Modiano sinds lang vertrouwd geraakt. Steeds weer poogt de schrijver mensenlevens aan de vergetelheid te ontrukken, hen te behoeden voor een definitieve val in de plooien van de geschiedenis.
Ditmaal laat Modiano zijn personage, opvallend genoeg, spreken in sterke termen van ontheemding, van ontworteling, als gold het de verscheurende ervaring van de balling, die zijn geboorteland verliet om zich elders te vestigen; die zich nu afvraagt hoe dat land waar hij terecht is gekomen, er eigenlijk uitziet, of hij niet een ander had moeten kiezen en, vooral, hoe het nu verder moet met zijn leven. Steeds komt Modiano terug op het buitenstaanderschap van zijn personage en daarmee indirect op dat van de schrijver zelf. Zo ontmoet Thèrèse in een boekhandel ene Moreau-Badmaev (Franse moeder, Russische, onbekende vader), die twintig talen spreekt en die in zijn levensonderhoud voorziet door radiouitzendingen te beluisteren, deze te stenograferen en in het Frans te vertalen. Hij vertaalt voor Thérèse een zin uit een Nederlands radioprogramma: ‘Niet lang geleden slaagden matrozen er in de sirenen, enkele mijlen zuidelijd (drukfout!) van de azoren, te vangen.’ Doordat hij alsmaar naar die buitenlandse talen luisterde, schrijft Modiano, ‘wist hij uiteindelijk niet meer in welk land hij zich bevond’. Niet alleen het geheugen is vergiftigd, ook de ruimte biedt geen houvast meer en dus raapt Thérèse, op haar beurt, een laatste keer haar schamele herinneringen bij elkaar, ‘zoals een reiziger die tot op het laatst een oude, versleten identiteitskaart bij zich houdt.’
De intense verwarring en innerlijke wanhoop waarnaar met deze mooie metaforen wordt verwezen, komt bij Thérèse voort uit een allesoverheersend gevoel van verlatenheid. Sinds haar moeder haar zonder een woord van troost of uitleg achterliet, balanceert ze op de rand van de afgrond. Nu eens staat ze op het punt in het zwarte gat te buitelen, dan weer roept ze zichzelf tot de orde: il faut couper les ponts!
In deze roman gaat Modiano verder dan ooit: hij strooit zout in de wonde, hamert op de pijn, verwoordt beeldend het verdriet van zijn gekwetste hoofdpersoon; de moeder is als een racepaard dat, met gekneusde enkels, naar het abattoir wordt afgevoerd (geen toeval dus, dat één van de jonge vrouwen uit zijn vorige boek iedere ochtend werd gewekt door paarden die naar het slachthuis gaan), de dochter wordt wakker met moord- en wraakgevoelens. Bitter herinnert ze zich hoe haar moeder haar ooit petite bijou noemde, niet uit liefde, maar omdat dat goed klonk in een film waarin ze samen een rol hadden.
In het universum van Modiano komt er nooit een einde aan het gevoel misplaatst te zijn – in het leven, in de tijd, in de ruimte. Integendeel, de verwarring daarover wordt alleen maar groter en niemand die zich erin verdiept komt er zonder kleerscheuren uit. Dat was ook wat Modiano zo’n twintig jaar eerder al bezighield: in De si braves garçons, een roman uit 1982, vertelt één van de hoofdpersonen dat hij zijn hele leven tevergeefs zocht naar een meisje dat hij vroeger ontmoette, la petite bijou, de zevenjarige, eenzame dochter van een actrice over wie hij zich regelmatig ontfermde. Zo vervult Modiano in La petite Bijou de wens van één van zijn eigen personages. Hij riep haar tot leven en ontrukte haar voorgoed aan de vergetelheid – poignant en met een bijna onmodianeske, schrijnende felheid.

Over de onmogelijkheid het verleden te doorgronden

Zeggen dat Patrick Modiano niet uit zijn woorden kan komen is een understatement. In de drie-en-een-half uur waarin hij in zijn woning vlakbij de Place Saint-Sulpice in Parijs met mij over zijn werk praat, spreekt hij welgeteld drie volzinnen uit. Niet dat hij niet van goede wil is, integendeel, Modiano is de beminnelijkheid zelve. Hij begint moedig aan een zin, breekt hem af, laat een stilte vallen, zoekt naar woorden, vindt ze niet en kiest er een paar die niet zeggen wat hij bedoelt. Zijn bijna twee meter lange lichaam, ongemakkelijk gezeten op een lage sofa, wringt zich in bochten. Zijn blik, door de hoornen bril, is gekweld. Pas als hij lacht, verdwijnt de verstrooide zorgelijkheid van zijn gezicht en lijkt hij twintig jaar jonger. Modiano onderbreekt zichzelf voortdurend: comment vous expliquer, c’est très difficile, de toute façon, c’est-à-dire… in een wanhopige poging het onzegbare onder woorden te brengen, het ongrijpbare te vatten.
 “Ik heb altijd het gevoel dat ik een produkt ben van de oorlog”, zegt Modiano, “als die bizarre, chaotische  periode er niet geweest was, was ik niet geboren. Mensen ontmoetten elkaar op de vreemdste manieren. Iedereen liep door elkaar, beulen, slachtoffers, alles.”
Over Modiano’s ouders is weinig meer bekend dan dat zijn vader Frans was, tijdens de oorlog een dubieuze rol speelde, naar Zwitserland verdween en geen al te beste relatie had met zijn zoon. Modiano’s artistieke moeder zou, volgens de naslagwerken, Hongaarse zijn. Modiano schenkt mij een kop thee in en vraagt tegelijkertijd, verstrooid, of ik soms koffie wil. Hij staat op, doet de deur van zijn werkkamer dicht en zegt: “De chaos van de oorlog heeft ervoor gezorgd dat ik een Nederlandse moeder heb. Tot mijn vierde jaar sprak ik Nederlands en zorgden mijn Nederlandse grootouders voor mij. Ze waren speciaal voor mij naar Parijs gekomen. Mijn ouders waren er vaak niet. Ik ben misschien wel meer Nederlands dan Frans. Dat zijn les hasards de la vie, dat is het toeval in je leven. De eerste boeken die ik zag waren die die mijn moeder uit Nederland had meegenomen. Voor de oorlog werkte ze voor de film, reisde heen en weer tussen België en Nederland en had veel Nederlandse vrienden. Ik heb herinneringen aan die tijd die niet de mijne kunnen zijn, maar die ik helemaal heb geïncorporeerd. Vreemd. Ik ben meerdere keren in Amsterdam geweest en de stad had iets vertrouwds. Het heeft iets vreemds, als betrof het een vorig leven. Als ik Nederlands hoor spreken, begijp ik flarden, alsof ik een tijdje aan amnesie heb geleden en die taal weer langzaam terugkomt.”
Er zitten ook veel Nederlandstalige personages in Modiano’s. ,,Dat zijn mensen over wie mijn moeder vertelde, mensen uit de wereld van de music-hall. Ongelofelijke, onwaarschijnlijke types die in nachtclubs rondhingen, die met Mistinguett samenwerkten, dansers die later een dansschool begonnen in Paramaribo. Sommigen heb ik gezien toen ik nog heel klein was. Toen mijn moeder weer naar Parijs kwam bij het uitbreken van de oorlog, had ze heimwee en bezocht ze cafés aan de Seine, aan de Quai Saint-Michel en de Quai d’Austerlitz, waar ze Nederlands kon spreken. Er legden daar veel boten uit Nederland aan. In La rue des boutiques obscures komen die cafés voor. Het was een mysterieus deel van Parijs. Nu is dat allemaal verdwenen. Ik vond laatst in mijn moeders archief brieven van ene Gerard van het Reve, zegt die naam u wat?” Modiano heeft de brieven niet onder handbereik, zodat hun inhoud – geheel in modianeske stijl - nog even een geheim blijft.
Moeders zijn vaak afwezig in Modiano’s boeken. “Sommige romanciers hebben misschien bewonderenswaardige moeders gehad. Ik weet dat bijvoorbeeld Romain Gary een sterke moeder had. Ik heb die gevoelens nooit gekend. In Des inconnues neem ik een loopje met een zoon, een echt moederskindje. Het gewicht dat moeders in de schaal kunnen leggen heeft mij altijd gehinderd. Mannen kunnen zo door hun moeder getekend zijn dat hun hele houding ten opzichte van vrouwen daardoor wordt geconditioneerd. Ik zou dat gevoel niet kunnen beschrijven.” Bij Modiano zijn de vaders ook al niet erg begaan met hun zoon. In Les boulevards de ceinture probeert een vader zelfs zijn zoon te vermoorden. “Ach ja, het is een beetje wat ik zelf heb ervaren. Ik heb een vreemde vader gehad, maar misschien lag dat aan de rare tijd. Als je geen held bent, is alles al snel tegenstrijdig. Les hasards de la vie hebben ertoe geleid dat ik hem sinds mijn zeventiende niet meer gezien heb. Maar als ik hem vragen had kunnen stellen over de bezettingstijd, zou hij me waarschijnlijk niets wijzer hebben kunnen maken. Als romancier heb ik vaker mensen ontmoet met een troebel verleden, maar ze konden er nooit iets over vertellen.”
Des inconnues  is een tryptiek van drie titelloze verhalen, waarin drie naamloze vertelsters terugdenken aan een scharnierpunt in hun leven, een kort moment tussen kind- en volwassenheid. Het zijn onzekere, eenzame meisjes uit de provincie, met een vaag ongelukkige jeugd, die ervan dromen mannequin of studente te worden en in Parijs hun grote liefde te ontmoeten. Ze bevinden zich in een vacuüm, los van verleden en toekomst. Voor het eerst heeft Modiano gekozen voor een vrouwelijke verteller. Modiano: “Al mijn boeken hadden tot nu toe een ik-persoon, die ik zelf had kunnen zijn. Het werd een soort gevangenis. Daaruit wilde ik weg. Met een vrouwelijke ik-persoon heb je te maken met een destin de femme, dat is veel moeilijker. De vrouwen uit mijn boek zijn als het ware mijn tweelingzussen. Ik heb elementen uit mijn leven op hun rug afgewenteld. Ze vertellen maar een korte periode uit hun leven en je weet ook niet precies of wat ze vertellen, lang geleden is gebeurd. Ook ik weet dat niet. Het is alsof je afstemt op een radiokanaal, waar je even een stem hoort, die dan weer in geruis verdwijnt, omdat er parasieten op de zender zitten. Soms ontmoet je mensen met een duister verleden, zonder dat iemand daar weet van heeft. In Frankrijk was er voor de oorlog een meisje van negentien die had geprobeerd haar ouders te vergiftigen. Ze werd berecht, ging de gevangenis in en kwam vrij. Tien jaar later trouwde ze, kreeg kinderen en die wisten helemaal niet wat ze had gedaan. Enfin, dat soort mensen ben ik vaak tegengekomen.”
De meisjes uit Des inconnues lijken voor iets op de vlucht, zonder dat duidelijk is waarvoor noch waar ze naar op zoek zijn. Twee van de drie komen terecht in het zestiende arrondissement van Parijs, een wijk die veelvuldig in Modiano’s werk opduikt. “Om te schrijven heb ik altijd heel precieze uitgangspunten nodig: plaatsen, straten of gegevens over iemands leven. Ik baseer me op dingen uit de werkelijkheid. De romans die ik tot nu toe heb geschreven zijn brokstukken, flarden die ik aan elkaar heb geknoopt, een knutselwerk. Ik ben niet in staat een grote roman te schrijven en dat hindert me. Ik heb altijd de indruk dat ik alcohol verdun met water. Ik zou een rêverie willen schrijven, een mijmering over heel reële dingen, over plekken, over mensenlevens. Ik vraag ik me af of ik niet nog dichter bij de werkelijkheid moet blijven, zoals in Dora Bruder, die echt heeft bestaan. Dan voel ik me meer in mijn element.”
Terwijl in het werk van Modiano de rive gauche van Parijs vaak staat voor relatieve geborgenheid, gaat er van de wijken op de rive droite een zekere dreiging uit. “Vaak denkt men dat het zestiende arrondissement van Parijs (rive droite) een heel burgerlijke wijk is, maar er woonden, al voor de bezetting, bizarre mensen op doorreis, avonturiers. Tijdens de oorlog werd dat nog erger. De Duitsers vestigden zich daar en in de hotels hing een wonderlijke, onwezenlijke sfeer. De geschiedenis van het zestiende arrondissement leent zich goed voor een rêverie. Oudere wijken van Parijs, zoals het Ile Saint-Louis of de Marais, zijn zo met verleden overladen, dat je voor een overpeinzing ervan terug moet gaan tot de Franse revolutie of de tijd van de drie musketiers.”
De verhalen uit Des inconnues zijn gesitueerd in een minder ver verleden, namelijk in de jaren zestig, toen Modiano zelf zijn eerste boeken publiceerde. La place de l’étoile verscheen in 1968 en werd meteen enthousiast ontvangen.“Ik heb mijn eerste boeken te jong geschreven. Ze zijn te agressief. Ik was te jong om afstand te nemen. Mijn eerste boek was niet eens een roman, het was niet doordacht, het is eerder een nachtmerrieachtig pamflet, neergepend door iemand die niet goed wakker is geworden. Mijn eerste drie boeken hebben iets wanhopigs, zoals de expressieve schilderkunst. Pas later ben ik mij gaan realiseren dat mijn belangstelling vooral uitgaat naar slachtoffers, naar mensen die er niet in slagen hun destin, hun lot te begrijpen.”
Om uitstel van militaire dienst te krijgen, schreef Modiano zich in 1968 in als student. Colleges liep hij niet en met de gebeurtenissen van mai ’68 bemoeide hij zich evenmin. Welke associaties heeft Modiano met die tijd? “In de jaren zestig had je als adolescent altijd het gevoel de dingen clandestien te doen. Je was als iemand zonder papieren tijdens de oorlog. Alles was verboden en je kon toch alles doen. Onder de één-en-twintig had je geen enkel recht, je mocht niet eens de grens over zonder toestemming. Maar als je met oudere mensen omging kon alles, net alsof zij je valse papieren verstrekten. Ik ben weggelopen toen ik vijftien was. Mijn boek speelt ook in die tijd. Jonge mensen van nu zitten niet meer onder een loden kap. De ouders en de maatschappij verbieden niet meer van alles. Nu hebben jongeren weer andere angsten.”
Was de Franse schrijver Raymond Queneau niet Modiano’s toevluchtsoord in die tijd? “Queneau kende ik via mijn moeder. Hij heeft een heel belangrijke rol gespeeld in mijn leven. Hij was de enige die mij aanmoedigde te gaan schrijven. Ik was slecht in wiskunde en hij gaf me iedere week bijles. De Oulipo (groep van schrijvers die een mathematische kijk hadden op de literatuur) interesseerde me wel, maar ik vond het te abstract. Queneau was ook getuige bij mijn huwelijk. André Malraux was de getuige van mijn vrouw. Het was een absurde, zonderlinge ceremonie. Queneau en Malraux kregen na de plechtigheid ruzie over een schilder. Verder was er niemand. Erg bizar allemaal.”
Een andere schrijver met wie Modiano literair gezien verwant lijkt, is Georges Perec, ook een van oorsprong joodse auteur, op zoek naar het onzegbare en naar zijn eigen identiteit. “Perec had ik graag gekend. Hij is de enige van de generatie schrijvers vóór mij met wie ik me verwant voel. Zijn ouders waren tijdens de oorlog verdwenen en ook hij voelde de noodzaak om sporen van het verleden te zoeken.”

Het vage, zoekende van zijn verhalen lijkt haaks te staan op Modiano’s heldere taalgebruik. “Omdat ik veel tegenstrijdige dingen wil uitdrukken, moet ik korte, duidelijke zinnen maken, om orde te scheppen, om een indruk van stilte te geven. Ik zou soms willen dat ik een andere literatuur had geschreven. Maar dat kan ik jammer genoeg niet. Je bent de gevangene van de tijd waarin je leeft, van je afkomst, van les hasards de la vie. Ik heb een literatuur gemaakt die louter op de stad is geïnspireerd, op de angst en anonimiteit die daar heerst. Soms betreur ik het dat ik niet over het platteland heb geschreven. Zou je dan dezelfde angsten kunnen uitdrukken? Ach, het is idioot wat ik allemaal zeg. Ik spreek zo verward. Iedere keer heb ik het gevoel dat er een discrepantie is tussen wat ik wilde schrijven en wat ik geschreven heb. In het begin zie ik de dingen breed. Ik voorzie een heel bos en uiteindelijk wordt het een bonsaï-boompje.”