maandag 28 mei 2012

Pierre Michon over De elf en nog veel meer


,,Pas op", zegt Pierre Michon tegen zijn toehoorders in Maison Descartes, ,,als u Nederlands bent, zult u niets van mijn boek begrijpen, het is franco-français". Zijn vertaler, Rokus Hofstede, schrijft op zijn blog dat men op de uitgeverij heeft overwogen het boek, De elf, te tooien met een sticker 'Waarschuwing. Moeilijk boek'. Michon heeft in Nederland een klein, maar trouw publiek. Aan de universiteit is het een van de weinige hedendaagse Franse auteurs die men graag onder de loep neemt. Zijn stijl is complex en veellagig, zijn zinnen hebben een hoge betekenisdichtheid en zitten vol verwijzingen naar een universum dat je moet kennen om het enigszins te begrijpen. Michon is er zich maar al te goed van bewust. ,,Het is iets dat ik mezelf vaak verwijt. Als ik wat meer lucht in mijn zinnen zou stoppen, zou het op de lezer veel beter overkomen. Soms herlees ik het begin van De elf en dan begrijp ik er niets van. Het is gewoon onmogelijk geschreven. De schrijver moet ten opzichte van de lezer een basisbeleefdheid in acht nemen, die vereist dat je vanaf het begin helder bent."




Waarom doet u dat dan niet?
Soms doe ik dat wel..maar in dit geval niet. Ik zal u uitleggen hoe dat komt. Ik heb het begin van De elf geschreven in 1992, een paar jaar geleden vroeg mijn uitgever het af te maken. Toen ik dat had gedaan, vroeg hij me om het eerste deel te herschrijven. Ik heb het geprobeerd, maar het lukte niet. Ik had die tekst al zo lang geleden geschreven, dat ik niet meer wist welk denkprocédé ik toen gevolgd had. Ik kon hem niet meer veranderen. Het is niet anders, ook al ben ik er doodongelukkig onder.
De titel van Michons uitermate knap vertaalde boek is geen referentie aan een sprookjesfiguur, noch aan het Franse voetbalelftal of de raad van elf die prins Carnaval benoemt. Het getal verwijst naar de elf leden van het Grand Comité du Salut Public (het Comité tot heil van het algemeen), ingesteld door de Nationale Conventie, dat in 1793/94, onder leiding van Robespierre, duizenden Fransen naar de guillotine stuurde. Deze periode, ook wel de Terreur genoemd, was de gewelddadigste en de bloederigste tijd van de Franse Revolutie.
Wat maakt juist deze periode van de Terreur voor u zo interessant?
Nederland is een monarchie gebleven met Republikeinse instituties. Frankrijk, de Franse Republiek, is gebouwd op een moorddadige handeling. Het beste én het slechtste zijn in één gebeurtenis verenigd. Andere landen kennen geen schuldgevoel ten opzichte van hun revolutie. Frankrijk wel. Iedereen in Frankrijk, geletterd of ongeletterd, kent de gebeurtenissen waarover mijn boek gaat. Ook mijn grootouders, die maar eenvoudige boeren waren. Het Grand Comité du Salut Public was een soort regering die niet echt een regering was, maar een fantoomregering, die onder andere tot taak had een nieuwe grondwet op te stellen. Dat Comité fascineert me vooral omdat het me doet denken aan de magnifieke tekst van Freud, Totem en taboe. De zoons vermoorden de vader en daarna snijden de zoons elkaar de keel af, omdat er geen baas meer is. Freud schreef die mooie zin: 'de maatschappij berust op een gezamenlijk begane misdaad'. Dat wil zeggen: we zijn allemaal medeplichtig aan de moord die de basis heeft gelegd voor de nieuwe tijd. Zoals men wel iemand offerde in het oude Rome, om zich daarna meer verenigd te voelen ten opzichte van de barbaren. Die elf kerels van het Comité hadden dus wel de macht en de allure van regeringsleiders, maar dat waren ze niet.
U kent ze van haver tot gort, die 'kerels'. En het waren er elf, geen twaalf, zoals de discipelen van Jezus of Socrates.
Precies! 12 is een getal dat opgaat voor ideale gezelschappen, 11 is een gecastreerd getal. Er ontbreekt iets, 11 is onvolmaakt, kwaadaardig, denk aan 11 september. Ik heb me natuurlijk goed gedocumenteerd, ik weet alles van die mannen. Voor de Fransen is het Comité van Robespierre het zwartste moment van de Revolutie en tegelijkertijd het hoogtepunt. Daarna komt de reactie, Thermidor genoemd. Degenen die dan de macht grijpen zijn gematigde republikeinen, mensen die na al het geweld weer een beetje van het leven wilden genieten. Uit die tijd dateert het recept van de kreeft Thermidor, de mensen wilden gewoon weer eens lekker eten.
Na zijn debuut in 1984 met Roemloze levens (Vies minuscules) schreef Michon een aantal boeken waarin hij beroemde schilders portretteerde, zoals Meesters en knechten: het leven van Joseph Roulin, waarin hij Watteau, Goya en Van Gogh laat opdraven. Ook De elf draait om een schilder, François Elie Corentin en zijn wereldberoemde schilderij, De elf, waarop de elf leden van het Comité staan afgebeeld. Schilder en schilderij blijken fictief. Michon moet er hartelijk om lachen. ,,Er zijn heel veel mensen naar het Louvre gegaan om het schilderij te zoeken. Maar als lezer kun je meteen concluderen dat ik het doek heb verzonnen: ik schrijf dat het het beroemdste schilderij ter wereld is en dat men de Mona Lisa links laat liggen om De elf te gaan bekijken!"
Het doek is dus fictief, maar de historische context waar?
Voor het tweede deel van De elf wilde ik een tekst maken die direct ontsproot aan de politiek. Maar dat was moeilijk, want de Franse Revolutie is een heilige gebeurtenis, daar kun je niet zomaar aankomen: de historici kijken altijd mee. In die tijd las ik een boek over de Italiaanse schilder Tiepolo. Zo kwam ik op het idee een schilder van het Ancien Regime te koppelen aan de Terreur. Ik verzon een mooie schildersnaam, Corentin, en gaf hem alle kenmerken van een Franse Goya. Het werkte: de historici vonden het prachtig. Ze begrepen dat ik door die lui van dat Comité gefascineerd ben, maar ze weten niet of ik voor of tegen ze ben, of ik ze vergeef of monsters van ze maak. Ik neem in het boek geen stelling. En dat schilderij is fake. In mijn verhaal is de opdracht gegeven door samenzweerders die een pseudo-staatsschilderij wilden laten maken om het Comité in diskrediet te brengen. Het échte Comité zou het nooit hebben besteld.  Gisteren zag ik De staalmeesters in het Rijksmuseum: die mensen hebben het voor het zeggen als het om de lakenhandel gaat, ze staan ergens voor. Het Comité zou dat nooit hebben gedaan, ze stonden niet écht ergens voor. Behalve dat schilderij is álles in mijn boek historisch waar - dat vind ik belangrijk.
Uw werk zit vol met verwijzingen, een flink deel daarvan is bijbels.
Ik heb eens gezegd dat schrijven puur gebed is. Dan heb ik het niet over het innerlijke gebed van de protestantse kerk, de directe dialoog met God, maar over de ceremonies van de rooms-katholieke kerk, over mensen met mijters op het hoofd en door de kerk dansende wierookflesjes.
Gaat het u om de viering? De viering van de literatuur?
Ja, dat doe ik met verschillende middelen. Ditmaal vier ik de literatuur via de geschiedenis.
Bent u gelovig?
Ik weet het niet. Matisse antwoordde, toen hem die vraag werd gesteld, ,,als ik schilder". Voor mij is het net zo. Weet u, ik wil iedere gebeurtenis, of dat nu de kleine levens zijn van de boeren uit de Creuse of de grote van de Franse Revolutie, behandelen met de vervoering en de devotie die de schrijvers van de bijbel hadden. Want wat is de bijbel anders dan een compilatie van teksten, literatuur?
Heeft u dat uitgangspunt ook gehanteerd bij de vele 'vitae', de levensbeschrijvingen van gewone mensen en van beroemde schilders uit uw werk?
Je moet het leven zien onder een 'heilige' hoek, maar het woord 'heilig' is zo moeilijk te definiëren. Het gaat om het vieren van de mis, maar ook om het vieren van de taal. Het belangrijkste is misschien wel dat een schrijver verliefd moet zijn op zijn onderwerp. Anders is hij te kritisch, dan gaat hij demystificeren. Ik vind het interessanter om te bewonderen dan te bekritiseren. Ik houd ervan om te mystificeren met zelfironie.
U bedoelt?
Jaren geleden woonde ik in Orléans, ik schreef mijn teksten over Goya, waarin ook veel sprake was van Velasquez.  's Nachts sliep ik thuis, bij mijn vrouw, overdag werkte ik in een studio. 's Morgens vroeg ging ik daarnaartoe, met de bus. Op een ochtend keek ik in die bus om me heen, ik zag al die afgematte, uitgebluste gezichten van de mensen die naar hun werk gingen. Ineens zie ik allemaal schilderijen van Velasquez. Voilà.

Pierre Michon: De elf. Vertaald, van aantekeningen en een nawoord voorzien door Rokus Hofstede. Van Oorschot. 113 blz. Prijs € 15




Dijkgraaf modereert ook... L'etat de la question - het Frans en de collegetour met Louise Gunning en Robbert Dijkgraaf

Jelle Koopmans en Katell Lavéant over de actualiteit van de studie Frans in Nederland, een beeld van vroeger en nu:
http://www.spui25.nl/spui25/archief.cfm/2D10606A-2E41-481B-82A13D41918AF8B9

en: 380 jaar 'nieuwsgierig', het lustrumthema van de Universiteit van Amsterdam:
http://www.uva.nl/lustrum/programma.cfm/F68282C1-5B22-4651-BAC0244CC323AC29

donderdag 24 mei 2012

Bij de dood van Jacqueline Harpman

Een van de eerste grote interviews die ik ooit deed was er een met Jacqueline Harpman. Ik herinner me nog als de dag van gisteren hoe hartelijk ze me, met haar man, ontving, in haar huis in Brussel. Het meest onrechtvaardige van het leven, vond ze het feit dat het ooit zou ophouden, ze had nog stof voor leven en schrijven tot in de eeuwigheid.





Mort de la romancière Jacqueline Harpman (bron: Livres hebdo)

Publié le 24 mai 2012 par jd, avec afp
La lauréate du prix Médicis 1996 s’est éteinte à l’âge de 82 ans.
« La littérature belge est en deuil », écrit sur son site Internet le quotidien Le Soir après la mort de l'écrivaine et psychanalyste Jacqueline Harpman, prix Médicis 1996 pour Orlanda et décédée jeudi 24 mai à l’âge de 82 ans.
Née à Bruxelles en 1929, Jacqueline Harpman a vécu les années de guerre au Maroc, où son père, juif d'origine néerlandaise, s’était réfugé. Après avoir commencé des études de médecine, elle choisit de se consacrer à l'écriture. Son premier roman, Brève Arcadie, paraît en 1959 et remporte le prix Rossel, l'un des plus importants de Belgique.
Suivent L'Apparition des esprits (1960) et Les Bons sauvages (1966), qui passe inaperçu. Elle cesse alors d'écrire pour se tourner vers la psychanalyse.
En 1987, La Mémoire trouble (Gallimard) inaugure une seconde période littéraire. Suivent La Fille démantelée(1990) et La Plage d'Ostende (1991), tous deux parus chez Stock.
En 1995, chez le même éditeur, Moi qui n'ai pas connu les hommes manque de remporter le prix Femina. Jacqueline Harpman prend sa revanche un an plus tard en recevant le Médicis pour Orlanda (Grasset), ex-aequo avec Jean Rolin.
Ces dernières années, elle avait notamment publié Mes OEdipe (Grand Miroir, 2006), Ce que Dominique n'a pas su (Grasset, 2008) et Ecriture et psychanalyse (Mardage, 2011). La plupart de ses romans ont été repris au Livre de poche. 
Dit schreef ik eerder over haar (uit: Franstalige literatuur van nu, De Geus)

Jacqueline Harpman, tussen literatuur en psycho-analyse

Jacqueline Harpman (1929) is één van de meest gerenommeerde schrijfsters uit Wallonië. Ze debuteerde in 1959 met de roman Brève Arcadie. Na drie redelijk succesvolle romans, een scheiding, een afgebroken studie medicijnen, een tweede huwelijk en de geboorte van twee dochters, onderbrak Harpman gedurende twintig jaar haar literaire carrière om psychologie te gaan studeren, in analyse te gaan en uiteindelijk zelf psychoanalytica te worden. Sindsdien heeft ze een praktijk in Brussel en is ze nog steeds bijna dagelijks met haar patiënten bezig.
Na een periode van bijna twintig jaar stilte op het literaire vlak, nam ze het schrijven weer op, vertelt Harpman in haar woning in Brussel. "Eerst had ik niets te vertellen. Daarna is het weer begonnen, gewoon vanzelf, op een avond tijdens een vakantie. Ik dacht dat het de volgende dag wel weer over zou zijn, maar ik ben doorgegaan met schrijven."
Inmiddels heeft ze zeventien romans op haar naam staan, waaronder Het geluk in het kwade, Het strand van Oostende en Orlanda, dat in 1996 met de prix Médicis bekroond werd.
Harpman wordt mateloos gefascineerd door het functioneren van de menselijke geest. Als psychoanalytica bestudeert zij deze in de verhalen van haar cliënten. Als romanschrijfster laat zij haar verbeeldingskracht samenvloeien met haar nieuwsgierigheid naar de kronkels van de psyche en plaatst zij haar personages, niet zonder humor, in de meest vreemdsoortige situaties. Vervolgens kijkt zij - geïnteresseerd en geamuseerd - toe hoe ze zich gedragen.
"Psychoanalyse en literatuur, het zijn voor mij de twee benen van een stemvork, zegt Harpman. ‘Je tikt tegen de één en de andere trilt mee. De één zet de ander in beweging. Toch zijn ze op een bepaalde manier onafhankelijk. Soms begrijp ik patiënten omdat ik al geschreven heb over de dingen die zij vertellen. Het is altijd een kwestie van gevoelens onder woorden brengen. Ik kan mijn personages laten voelen wat ik wil. Maar met mijn eerste boeken heb ik ervaren, dat de mensen niet werkelijk lazen wat ik had geschreven. Ze lazen een boek dat ze in hun hoofd hadden, dat misschien wel enig verband had met wat ik had opgeschreven, maar ze lazen het mijne niet echt. Daar werd ik toen gek van. Nu kan het me niet schelen, want ik heb dat andere gebied waarin ik mensen precies kan vertellen wat ik zelf wil dat ze horen. Dat stelt me in staat rustig te accepteren dat mensen die mijn boeken lezen, iets ander lezen. Nu vind ik dat ze dat recht hebben."

Van 1940 tot 1945, van haar elfde tot haar zestiende jaar, woonde Harpman in Casablanca. Het was een bijzondere periode in haar leven: "Vreemd genoeg heb ik me pas gerealiseerd dat ik veel van dat land hield, toen ik terug kwam in Brussel, in de kou, in de regen, de sneeuw en de modder. We waren in Marokko vanwe­ge de oorlog, we waren in ballingschap. Ik ben begonnen met schrijven op de dag dat wij ver­trokken, een grote avon­turen­roman met een meisje in de hoofdrol. Ik las veel. Ik was toen erg onder de indruk van een verhaal van Edgar Allan Poe, waarin een schilder een vrouw schildert. Naarmate het schilderij vordert en steeds levensechter wordt, sterft de vrouw, stukje bij beetje. Daarna heb ik een ver­haal geschreven waarin een beeld­houwer een beeld maakt en terwijl het beeld steeds leven­diger wordt, u raadt het al, gebeurt hetzelfde. Ik reali­seer­de me helemaal niet dat het plagiaat was, ik wist helemaal niet wat dat was. Ik laat me trouwens nog steeds inspireren door het werk van anderen. In de bibliotheek van Casablanca vond ik bij toeval, naast de F van Flaubert, een boek van Freud. En dat was een openba­ring. Ik dacht, met de preten­tie van een vijftienjarige, dat ik intelligent was. Bovendien was ik ervan over­tuigd dat ik erg lelijk was, een ware cata­strofe, en dat ik het dus in mijn leven van mijn intel­lectuele kwaliteiten moest hebben."
Dat kwam door haar moeder, zegt Harpman: “Zij legde mij uit dat zij mooi was en daarmee impliceerde dat ik, arme ziel, te mager was en te lang. Maar ik wilde niet dik worden zoals zij. Ik heb daar jaren problemen mee gehad, want het heeft heel lang geduurd voordat ik me reali­seerde dat ik was zoals iedereen. Ik was niet lelijker dan anderen. Als jong meisje was ik het type dat vreselijke dingen zei, dat blunders maakte, aan­stoot gaf. Allemaal dingen die een zestienjarig welopge­voed meisje niet hoorde te doen. Ik herinner me sombere blikken. Toen ik in Brussel terugkwam was dat echt een schok. Ik had het zo koud dat ik voortdurend ziek was."
Moeders komen er nooit goed vanaf in Harpmans werk. Het meest extreme voorbeeld is La fille démantelée (1990), waarin een vrouw een monument van woorden opricht voor haar zojuist overleden moeder. Het is een agressief, heftig boek, vol haat tegen de moeder die het leven van haar dochter heeft vergald.
"Haat en liefde, iedereen heeft beide in zich. Ik ben jaren in analyse geweest, ik ken die haat zoals ieder ander. Men zegt altijd dat er twee soorten patiënten zijn. Diegenen die komen met hun haat voor hun vader of moeder, waarbij het gaat om het naar voren halen van hun liefde voor die persoon; en zij die komen met hun liefde waarbij het erom gaat hen hun haat te laten ontdekken."
"Bovendien heeft de mythe van de moeder me altijd vreselijk geïrriteerd. Al op school in Marokko, en ook later, na de oorlog, was het motto "Werk, Gezin, Vaderland". Men drong ons een literatuur op over moederlijke toewijding. Maar ik zag overal moeders om me heen met wie het eigenlijk helemaal niet zo goed ging. Met die tijdsgeest in het achterhoofd heb ik La fille démantelée geschreven. Het is inderdaad aanvallend, agressief. Ik heb er twee mensen spontaan mee genezen, twee vriendinnen wier moeders net waren overleden en die vol schuldgevoelens zaten. Het lezen van zo'n boek kan bevrijdend werken. Het schrijven ervan was een genot. Maar het is echt een mythe dat je je van iets kan bevrijden door erover te schrijven. Als je een probleem hebt, is het na het schrijven echt niet opgelost. Je kunt eventueel een katharsis beleven, maar alles komt daarna weer op dezelfde plaats terecht."

Nieuwsgierigheid als de motor van het leven

De bekroning en het succes van haar tiende roman Orlanda (1996) zorgde ervoor dat het literaire werk van Harpman weer volop in de belangstelling kwam. In Orlanda, een evidente verwijzing naar Virginia Woolf's Orlando, stelt Harpman zich voor hoe de wereld eruit zou zien als vrouwen hun verdrongen mannelijke eigenschappen openlijker zouden laten spreken en mannen hetzelfde zouden doen met hun vrouwelijke karaktertrekken. Wat Virginia Woolf zich op een metafysisch niveau afvroeg, laat Harpman "echt" gebeuren. Orlanda, de mannelijke helft van de vrouwelijke hoofdpersoon, ontsnapt en vestigt zich in het brein van een mooie jongeman die op dat moment in de stationshal een kopje koffie zit te drinken. De vrouw gaat achter haar rebellerende, voortvluchtige mannelijke element aan en wat volgt is een uitermate vermakelijk en spannend verhaal, dat niet alleen een boeiend uitgangspunt is voor een analyse van zogenaamd 'mannelijke' en 'vrouwelijke' eigenschappen, maar ook vol zit met humor en literaire verwijzingen en en passant de perfecte moord beschrijft. Deze constructie stelt de schrijfster in staat een scheiding aan te leggen tussen veronderstelde "mannelijke" en "vrouwelijke" eigenschappen. De vertelster kijkt nu eens door de ogen van de vrouw, dan weer door die van de man en ook soms door haar eigen ogen naar het aantrekken en afstoten van de twee helften, wat het een erg interessant, onderhoudend en grappig boek maakt. Je zou het ook kunnen lezen als een handboek voor een gelukkiger leven.
" Ik ben er zeker van dat Orlanda vrouwen kan helpen gelukkiger te worden, de vrijheid te nemen te zijn wie ze zijn. Je kunt alleen helemaal jezelf zijn als je open staat voor alle delen van jezelf, voor een vrouw het mannelijke deel en voor een man het vrouwelijke deel. Tegenwoordig beschuldigt men vrouwen die carrière willen maken niet meer van "protestation virile", in vroeger tijd een gebruikelijke term om vrouwen aan te duiden die net als mannen carrière wilden maken en een eigen leven wilden leiden. Dat is gelukkig voorbij. Hoewel er nog steeds personen zijn die vinden dat vrouwen hun plaats moeten kennen. Vrouwen zijn verder op weg met de integratie van hun mannelijk deel dan mannen met de integratie van hun vrouwelijke deel. Er zijn nog steeds maar heel weinig mannen die thuis voor de kinderen zorgen."
In Orlanda stelt Harpman de filosofische vraag: wie ben ik? Welk deel van mij is er aan het woord? "Die vraag stel ik me als psychanalitica. Wie spreekt er? Wie zegt "ik" op dit moment? Welk deel van mij is actief? Voor mij is dit geen filosofische vraag. Eén van mijn patiënten heeft me eens iets uitzonderlijks gezegd. "Als u u tegen mij zegt, moet u preciseren tot welk deel van mij u zich richt." Ik vond dat fantastisch. Want ik dat is niet één persoon, dat zijn er honderdduizend. En van die honderdduizend personen kies je er een paar waarmee je leeft. Er zijn nog veel meer anderen in aanleg aanwezig. Ik ben geworden wat ik ben, maar ik had iemand anders kunnen worden. Dat houdt me vaak bezig. Op een bepaald moment in mijn leven ben ik met een meneer getrouwd. En als ik nu met die jongeman was getrouwd op wie ik op mijn negentiende zo verliefd was? De persoon met wie je leeft heeft een enorme invloed op je. Hij of zij stelt je in staat die ene eigenschap te ontwikkelen en die andere weer niet. In Marokko had ik een docent die mijn interesse in de literatuur aanwakkerde. En als ik die nu eens niet had ontmoet? Ik geloof echt dat je niet weet wie "ik" is. Als u mij zou vragen mezelf te beschrijven, zou ik me in verlegenheid gebracht voelen. Mijn boeken beschrijven me."
In zekere zin is Harpman een feministisch schrijfster. "Niet van het soort dat mannen hun geslacht afsnijdt, maar ik ben er altijd vanuit gegaan dat mannen en vrouwen gelijk zijn. Ik heb me altijd afgevraagd waar het bizarre idee vandaan kwam dat vrouwen ondergeschikt zouden zijn aan mannen. Ik zag overal om me heen vrouwen die intelli­gent waren, die nadachten en ik had opmerkelijke docenten op school. Maar ik werd in mijn jeugd doodgegooid met uitspraken als "nee, dat is niets voor jou, dat is voor jongens." De opvoeding berooft mensen zo vaak van allerlei dingen. In die tijd had ik wel een jongen willen zijn. Toen ik in de gaten kreeg dat dat absurd was, wilde ik me, vooral intellectueel, zoveel mogelijk ontwikkelen."
Harpman beschrijft het leven van Aline, de hoofdpersoon uit Orlanda, Aline, als een leven dat rustig voortkabbelt, zolang er maar geen geheime souterrains of gesloten gangen uit het geheugen worden geopend. Vervolgens laat ze het uitelkaarspatten. "Ik zie veel jonge vrouwen met geheime gangen, die absoluut geopend moeten worden. Ik denk aan jonge mensen die, om de een of andere reden, in analyse gaan, die opbloeien en die aspecten van zichzelf ont­dekken die ze zelf niet eens kenden. Het kan ook anders. Er kunnen in een leven dingen gebeuren waardoor opeens iets uiteenspat, maar dat is een uitzondering. Als een leven regel­matig, zonder drama's verloopt kun je je hele leven naast jezelf doorbren­gen. Aline beleeft een drama, ze verliest de helft van haar persoonlijkheid, maar komt, uiteindelijk, veel gelukkiger uit de strijd tevoorschijn."
Eigenlijk voelt Aline zich alleen werkelijk gelukkig als ze schrijft. "Schrijven en nadenken, daar kun je je altijd in terugtrekken en plezier aan beleven. Aline is heer en meester over zichzelf als ze schrijft. Net als ik wordt ze gedreven door het verlangen om te ontdekken, om te leren en te weten. Nieuwsgierigheid is de motor van het leven, in mijn geval nieuwsgierigheid naar het functioneren van de menselijke geest. Men vraagt me heel vaak waarom ik schrijf. En als ik daarover nadenk vraag ik me af hoe het komt dat niet iedereen dat doet. Want voor mij is het iets natuurlijks."

Hartstocht is vernietigend

Vaak worden de hoofdpersonen uit het werk van Jacqueline Harpman door een allesoverheersende hartstocht gegrepen. Zij streven er naar een ideale harmonie te bereiken, een volledige eenheid met die ander, waarbij ze mensen uit hun omgeving en soms ook zichzelf ten gronde richten. Hartstocht is per definitie vernietigend. "Passie moet veranderen in iets anders, in liefde, vriendschap of genegenheid. Wat er in ieder geval over moet blijven is het voornemen de ander te begrijpen. In een relatie maak je voortdurend fouten, maar als de ander antwoordt en de vergissing corrigeert, dan kan je vooruit gaan. Zo niet, dan hoor je tot die mensen die elkaar niet begrijpen omdat ze het niet uitleggen. We zijn helaas niet telepathisch. Daarom zijn we verplicht onszelf voortdurend uit te leggen. En zij die dat niet doen slagen er niet in een leven met iemand te delen. Telepathie is één van mijn favoriete mythen. Ik houd erg van science fiction romans waarin de personages die heldere telepathische blik hebben op de ander, dat moet geweldig zijn. De fantastische verhalen die ik in Orlanda vertel zijn waar gebeurd. De voorspellende droom van een vrouw die haar zoon zag in een auto-ongeluk, de man die droomde van zijn dochters dood, ze zijn gebeurd bij mensen die ik ken."
Ook in een ander opzicht speelt de dood een grote rol in het werk van Jacqueline Harpman. De schrijfster vindt het onverteerbaar dat het wegtikken van de tijd ons, seconde voor seconde, dichter bij onze dood brengt. "Het is schandelijk, onacceptabel en weerzinwekkend dat het leven op een gegeven moment gewoon ophoudt. Daar word ik woedend over. Ik ben klaar voor nog eens vierhonderd jaar. Toch ben ik niet bang voor de dood. Ik geloof niet in een hiernamaals, dus ik heb niets te vrezen. Ik bezoek af en toe een mooi oud kerkhof bij de zee en als ik dan die graven bekijk, denk ik altijd aan die mensen die hun eigen manier hadden om te voelen, te lijden, te beminnen, wakker te worden, kortom te leven en wij weten daar niets meer van. Dat is iets wat mij altijd weer verscheurt. Daarom houd ik er ook van te schrijven, dan weet men tenminste wie ik geweest ben." 

De ratio als veilig kompas

In haar elfde roman, L'orage rompu, laat Harpman haar personages wederom in een heftige, existentiële crisis terechtkomen. Onder het rustige leventje van de twee hoofdpersonen worden de grondvesten weggeslagen door 'a crack of light between two eternities of darkness', zoals het citaat van Nabokov aan het begin van het boek luidt. Een vrouw en een man ontmoeten elkaar in de restauratiewagen van de sneltrein van Parijs naar Brussel. Zìj is een expert in het duiden van statistieken, bovenmatig intelligent maar desondanks erg onzeker. Ze komt terug van de begrafenis van haar ex-man die haar twaalf jaar heeft gekoeieneerd. Hìj is het type knappe zakenman in driedelig grijs, koel, snel verveeld en getrouwd met een charmante vrouw wier leven draait om de kinderen en de tuin. Deze twee mensen, die maar enkele uren samen doorbrengen, komen via de blik van de ander tot verrassend nieuwe inzichten over hun jeugd en over hun ouders en spreken binnen tien minuten zonder enige schroom over hun meest intieme gevoelens - iets waar de barrière van de conventie hen normaal van zou hebben weerhouden. Onder onze ogen vindt er een onomkeerbare chemische reactie plaats en wordt een passie geboren.
De emotionele wervelwind waarin de personages verzeild raken wordt weerspiegeld in de snelle, ononderbroken vertelvorm, waarbij herinneringen, dialogen en gedachten elkaar zonder één enkele witregel opvolgen. Deze constructie geeft Harpman de gelegenheid om in haar mooie, klassieke proza met grote vaart thema's aan de orde te laten komen die haar na aan het hart liggen. De vernietigende werking van hartstocht is daar één van. In vorige romans als Het strand van Oostende en Het geluk in het kwade is oncontroleerbare, nietsontziende hartstocht de oorzaak van dood en verderf. In L'orage rompu vallen er voor het eerst geen onschuldige slachtoffers. 'Ik geloof dat ik hartstocht verafschuw', zegt de innerlijke verscheurde vrouwelijke hoofdpersoon die daarmee de storm van hartstocht die in haar opsteekt bezweert - uit angst, uit lafheid, maar ook omdat ze weet dat 'liefde sterft en dat alleen datgene wat niet is gebeurd de oneindige gratie van de droom behoudt'.
Het kwetsbare kaartenhuis waarin het leven bij Harpman zich afspeelt, vol afgesloten kamers en onderaardse gangen, kan bij het minste zuchtje wind plotseling in elkaar storten. Tijdens ontdekkingstochten naar hun diepste wezen verdwijnen er personages in onverwachte, emotionele valkuilen of stellen zij vast dat zich achter hun gangbare, bordkartonnen masker eigenlijk een heel ander mens bevindt. 
Een ander favoriet thema van de schrijfster is dat van de telepathie of, beter gezegd, van het ontbreken daarvan in menselijke relaties. Ook in L'orage rompu neemt zij de romantische gedachte op de korrel dat mannen en vrouwen elkaar zonder woorden zouden aanvoelen of begrijpen. Door perspectiefwisselingen laat zij met veel humor zien hoe - bij gebrek aan helderziendheid èn aan werkelijke communicatie - misverstanden zich torenhoog opstapelen en onvermijdelijk tot desillusies leiden.
Het kompas waarop je - volgens Harpman - altijd veilig kunt varen is dat van de ratio en van de reflectie, van de honger naar kennis. Het betekent de redding van de vrouwelijke hoofdpersoon uit Ik die nooit een man heb gekend, de roman die in Frankrijk vóór Orlanda verscheen maar daar in geen enkel opzicht mee te vergelijken is. Geen sfeervolle herenhuizen, maar betonnen, ondergrondse kelders en uitgestrekte, science-fictionachtige dorre vlakten. Geen enkele man, maar veertig wanhopige vrouwen die meer dan twintig jaar, om onbekende redenen, in een kooi gevangen zijn gehouden en zich na hun ontsnapping verbijsterd afvragen of ze misschien op een andere planeet zijn beland. Van de jongste vrouw, die nooit eerder in vrijheid heeft geleefd, kun je je met recht afvragen of zij wel menselijk is. Omdat zij noch haar ouders noch andere familieleden heeft gekend wordt zij niet gekweld door herinneringen en verlangen naar vroegere liefdevolle warmte, maar beschikt zij ook niet over het palet aan tegenstrijdige gevoelens dat bijvoorbeeld L'orage rompu zo boeiend maakt. Ik die nooit een man heb gekend schetst op een aangrijpende, nachtmerrieachtige manier de verschrikkingen van eenzaamheid, van een geheel en al op zichzelf teruggeworpen zijn. Hoe is het te leven zonder liefde, zonder zinvol heden en vooral met als enige toekomstige zekerheid de dood? Hoe houdt je je staande in een vacuüm van tijd en ruimte terwijl je innerlijk net zo dor is als de onvruchtbare vlakten om je heen? Het is een extreme situatie die van de lezer nogal wat geduld en inlevingsvermogen vergt, temeer daar het boek dit maal iedere vorm van humor ontbeert en de lezer bovendien volledig in het duister tast over het hoe en waarom van de uitzichtloze situatie van de hoofdpersoon. 
Menselijke trekken krijgt dit personage alleen dankzij haar wil te ontdekken, op onderzoek uit te gaan, te leren en te interpreteren. Haar nieuwsgierigheid blijft haar leidsman, hoe bar en zinloos haar ronddolen ook is. Ze vindt haar leven volledig onbeduidend, maar voelt toch de behoefte het te boekstaven - het blijkt de enige gelukkige, zinvolle tijdsbesteding uit haar bestaan. 'Zit er soms in de activiteit van het zich herinneren een bevrediging die gevoed wordt door zichzelf', vraagt de vertelster zich af, 'en is de herinnering als zodanig soms minder belangrijk dan de activiteit van het zich herinneren?' Het is een vraag die de psychoanalytica Harpman - zoveel meer geïnteresseerd in mentale zoektochten dan in droge feiten uit het verleden - ongetwijfeld bevestigend zou beantwoorden.



zaterdag 19 mei 2012

Ayu Atami - tussen traditie en modernisme


Een jampotje met een vingerkootje, een menselijke rib, het boek How to win hearts, een steen met een fossiel in de vorm van een slakkenhuis 'met een ziel die zich uit in sprookjes en verhalen'.  Allemaal voorwerpen die zich in een pronkkast bevinden, de glazen kast waarin Sandi Yuda, de verteller van Het getal Fu, de tastbare herinneringen aan zijn leven bewaart. Hij was rotsklimmer, een ijzersterke jongen, student informatica, die zich bewees door de steile kalksteenrotsen aan de rand van Bandung te bedwingen. Hij was dol op gokken, sloot over van alles een weddenschap af en bedreef luidruchtig de liefde met zijn mooie vriendin. Tot zijn ontmoeting met Parang Jati, een student geologie die je de verpersoonlijking van 'de andere kant van Indonesië' zou kunnen noemen.





Het zijn de twee belangrijkste personages in Ayu Utami's onlangs vertaalde roman. Utami (1968), Indonesië's bekendste schrijfster, journalist en radiomaker is geëngageerd, kritisch en laat niet na de barricades op te gaan. Tegen de corruptie, tegen de pornografiewet die de kledingvoorschriften voor vrouwen extreem aanscherpt, tegen het toenemend fundamentalisme. Het zijn thema's die in haar nieuwe vuistdikke boek ook aan de orde komen, maar Utami's ambitie reikt duidelijk verder: ze portretteert heel Indonesië, de religieuze stromingen, de veranderingen sinds Soeharto, het militarisme, het dorpsleven, de bedreigde natuur, het lot van mismaakten, seks, huwelijk en vriendschap. Geen aspect van het land lijkt ze links te willen laten liggen. 537 bladzijden telt haar boek dan ook, met een verhaallijn die vaak onderbroken wordt door legenden, mysteries, krantenartikelen, tekeningen van wajangfiguren, historische terzijdes of een toelichting op politieke achtergronden. Ook laat Utami theoriën over getallen en hun metafysische betekenis op ons los en geeft ze en passant een lesje religiewetenschap en Javaanse cultuurhistorie. Het boek koppelt een veelheid van verweven verhalen aan een hoge dichtheid van symboliek en allerhande verwijzingen.
Bijbelse bijvoorbeeld. De groep rotsklimmers, 12 in getal, zijn 'discipelen', 'asceten' die weten dat 'hun rijk niet op aarde is', die 'beproevingen' moeten ondergaan, 'martelaren die weten dat het genot in stilte en zwijgzaamheid beleefd moet worden'. Ze zijn bevreesd tijdens het klimmen een fout te maken die een van hen het leven kost, bang 'de rol van Judas' te spelen. Maar ook van mythische, freudiaans-seksuele verwijzingen wemelt het in het boek: zo worden Yuda's dromen bevolkt door Sebul, een 'wezen met het lichaam van een mens, maar met de kop en poten van een wolf', die een 'magisch, hemels geluid produceert, zoals de Fu, een blaasinstrument' en die 'met de benen uit elkaar' op hem gaat zitten.
Als het gaat om seksualiteit neemt Utami geen blad voor de mond, al verzint ze rare metaforen voor de diverse lichaamsdelen. Vrouwen worden 'beheerst door een peervormige zeekwal met twee dunne zwaaiarmpjes die in haar buik genesteld ligt' en mannen zijn 'niet meer dan een instrument van dat domme buideldiertje' dat tussen hun benen hangt. Van de flora en fauna die Utami inzet om de menselijke paring aan te duiden, word je als westerse lezer op zijn minst een beetje lacherig. 




Dan zijn er de vele legenden die Utami ons vertelt, een greep uit de duizenden lokale mythen die het eilandenrijk kent. We lezen over het ontstaan van de Watugunung, het kalksteengebergte dat door de rotsklimmers de Zingende rots wordt genoemd, maar dat ook voorkomt in de kroniek over Java, de Babad Tanah Jawi. De legende verhaalt over de herkomst van de Javaanse kalender en legt uit waarom Javanen en Soendanezen van oudsher onder geen beding met elkaar mogen trouwen. Ook Nyai Ratu Kidul, de 'mystieke godin van de Zuidzee', speelt een symbolische rol in het boek én in de Indonesische cultuur. Utami staat stil bij de legendes over de Sangkuriangberg, 'de evenknie van het Oedipusverhaal', die heeft geleid tot het ontstaan van de vulkaan de Tangkuban Perahu. Maar ook een koloniale episode, de aanval op het Nederlandse fort door het leger van sultan Agung van Mataram, wordt door Utami verwerkt. Ze beschrijft hoe het traditionele wajangtoneel langzaam verdwijnt, waarbij met name de televisie, die in veel huishoudens 24 uur per dag aan staat, de schuld krijgt. Kronieken, feit en fictie en alle verschillende versies ervan blijken voortdurend met elkaar verweven en onontwarbaar verbonden.
Door de vriendschap tussen de twee jongemannen als rode lijn in haar boek te nemen, kan Utami hun verschillende achtergrond en hun meningsverschillen over allerhande onderwerpen illustreren.  Parang Jati ziet een rotswand niet in eerste instantie als een mogelijkheid zijn mannelijkheid te bewijzen, maar als 'een dagboek', waarin in iedere steen 'de geschiedenis van de aarde' verborgen ligt, en waarin 'de zielen van de overledenen' ons verhalen toefluisteren. Stenen met pinnen doorboren is voor hem een aantasting van de natuur, hij predikt 'clean climbing', klimmen zonder allerlei hulpmiddelen in de rots te hameren. Terwijl de ene man het moderne element vertegentwoordigt, met de daarmee gepaard gaande angst voor geesten, dwergen en ander bijgeloof, verpersoonlijkt de ander de traditie, de omgang met het verleden, de behoefte 'waardevolle, oeroude kennis over onze herkomst' te bewaren en de vele ceremonies in stand te houden. Terwijl de een in een 'gewoon' gezin is geboren, is de ander à la Mozes door een vrouw uit een mandje in de rivier opgepikt, geadopteerd door een rijke dorpsbewoner en van een taak voorzien: 'wat oeroud is behouden, wat verdwenen is opnieuw ontdekken'. Dwars tegen de hedendaagse lofrede op de modernisering in, vraagt Parang Jati/Utami aandacht voor het behoud van lokale tradities en het doorgeven van oude wijsheden. 'Moderne kennis leidt uiteindelijk niet tot bevrijding. Het is een instrument'.
Naast een impliciete stellingname in de dilemma's die de moderne tijd met zich meebrengt, analyseert Utami, in het tweede en derde deel van haar boek, ook concrete twistpunten ten aanzien van het monotheïsme en het militarisme in haar vaderland. In dialogen wordt de monotheïstische islam afgezet tegen de Griekse, Javaanse en christelijke tradities. Parang Jati verdedigt met hart en ziel het polytheïsme: 'Mensen die van mening zijn dat de islam niet zij aan zij kan bestaan met andere tradities zijn blind!'. Geloof in de lokale helden en mythen, zoals de koningin van de Zuidzee, kan, vindt hij, heel goed samengaan met het religieuze begrip 'God'. In de vele politieke en economische crises die Indonesië doormaakt, wenden velen zich tot de religie. In alles wat Parang Jati, bijna als een prediker, verkondigt, roept hij op om niet alles voor zoete koek aan te nemen. Wees kritisch, is zijn parool, denk na, leer en vergelijk, gebruik je verstand, laat je niet om de tuin leiden. Hij verkondigt een nieuwe geloofsrichting, bedoeld voor mensen die rationeel zijn en tegelijkertijd een kritische houding aannemen ten opzichte van die ratio, voor mensen die de waarheid zoeken en die tegelijkertijd steeds weer ter discussie stellen. Of het nu om 'cultuur' gaat of om 'een academisch onderwerp' - alles is in wezen politiek, zegt een personage. En daar moet je je van bewust zijn, lijkt Utami te onderstrepen.
Niet voor niets verwijst de titel van haar laatste hoofdstuk, 'militarisme', naar militairen 'die op de loer' liggen, mensen van de geheime dienst die bevelen uitvoeren maar zelf niet weten van wie die komen. Militairen in ieder geval die niet onder de officiële regering vallen, maar wapens hebben en dus macht. Moord, verdwijningen, uit hun graf gestolen, vers begraven lijken - het zijn raadselachtige en gewelddadige elementen in een dorpse en laag opgeleide gemeenschap die 'terreur, angst en verwarring' zaaien. Wie, in dat kader, de evolutietheorie verkondigt en beweert dat de mens uit de aap voortkomt, loopt gevaar, wat Parang Jati aan den lijve zal ondervinden. 'De grootste fout die seculaire mensen maken', zegt een personages, 'is dat ze de godsdienst in handen laten vallen van fundamentalisten'.
Zo verwoordt Utami, die zichzelf in haar boek opvoert als vriendin van de verteller en als auteur van zijn relaas, haar aanval op het fundamentalisme. Of het veel zal opleveren is maar de vraag. Er wordt weinig gelezen in Indonesië, het vaderland dat ze 'met verdriet in mijn hart' liefheeft en waaraan ze haar boek heeft opgedragen. Jammer dat de Nederlandse vertaling wordt ontsierd door slordigheden ('metroseksuele man'). Verder een absolute aanrader voor wie iets meer van het grootste moslimland ter wereld wil begrijpen.


Ayu Utami, Het getal Fu. Vertaald door Maya Sutedja-Liem. De Geus. 533 blz. Prijs € 24,99
Utami is te gast op het Tong Tong Festival in Den Haag, 17 t/m 28 mei.


donderdag 17 mei 2012

Dijkgraaf modereert ook.. de European Literature Night


16 mei 2012
Nacht van de Europese Literatuur
Europese Literatuur nu!

What does literature do? It is a guide to its own time. It expresses things that cannot be expressed in any other way. It addresses fundamental existentialist questions. And each period of our history is different, so that for centuries literature has been asking different  questions. Literature shows us a world without absolute truth. It is a world of ambiguity: : there are unanswered questions, multiple voices, and truths that contradict one another. In today’s literature such questions as ‘Where do we come from?’ and ‘Where are we going?’ are increasingly being heard, not least within Eur ope. Those are the urgent questions I will discuss tonight with our 8 guests: where do we come from and where are we going? What are the different layers, what are the different languages and what various tonalities do we hear? In literature you are not only yourself but also the other - who the other is can be found in literature.
For tonight I have arranged a programme around various themes, which I will discuss with the authors. But in each conversation, these questions will be asked: what makes literature urgent to them? Where do we come from and where are we going?


Of te wel:

Wat zijn de thema’s van romans en poëzie die vandaag de dag in Europa worden geschreven? Wat hebben romans vanuit verschillende delen van ons continent met elkaar gemeen? Wat vertellen zij ons over onze tijd en wat kunnen wij van hen leren? Dit zijn de centrale vragen die zullen worden gesteld tijdens de Nacht van de Europese literatuur. Tien auteurs, vanuit alle hoeken van Europa, zullen verschillende thema’s bediscussiëren met Margot Dijkgraaf. Tussen de gesprekken door is er een muzikale reis door Europa, verzorgd door Tjerk Ridder en Matthijs Spek, die verhalen, foto’s en songs over hun project Trekhaak Gezocht! zullen presenteren.

European Literature Night,  
European Literature now!
What are the themes of novels and poems which are written in Europe today? What do novels from different parts of our continent have in common? What do they tell us about our times, and what can we learn from these novels? These are the key questions to be raised at the European Literature Night. Ten authors from all over Europe will discuss a variety of themes in conversation with Margot Dijkgraaf. In the intervals between these conversations, there will be a musical trip across Europe by Tjerk Ridder and Matthijs Spek, who will present stories, photographs and songs about their project Trekhaak Gezocht!

19.30 hrs – 20.00 hrs
Trauma’s en kindertijd: Hoe schrijf je over geweld?
John Burnside & György Dragomán

Op welke manier resoneren gewelddadige gebeurtenissen die tijdens de kindertijd hebben plaatsgevonden in literaire werken? Enkele terugkerende elementen in Burnside’s poëzie, fictie en memoires zijn donkere schaduwen, jeugdtrauma’s en de aanwezigheid alom van de dood in het leven. In zijn tweede roman, The white king, bouwt Dragomán aan een
wreed en beangstigend portret in het dictatoriale Roemenië onder Ceausescu.

Traumas and childhood: how to write about violence?
John Burnside & György Dragomán
In which ways do violent childhood experiences resonate in literary works? Dark shadows, childhood traumas, and the omnipresence of death are reoccurring elements in Burnside’s poetry, fiction and memoirs. In his second novel, The White King, Dragomán presents a relentless and frightening portrait of childhood in Ceausescu's totalitarian Romania.
-----------------
20.00 hrs – 20.15 hrs:
Tjerk Ridder & Matthijs Spek – Trekhaak Gezocht!
----------------
20.15 hrs – 21.00 hrs
Europa – Hoe gaan wij met ons verleden om?
Mircea Cartarescu & Jean Mattern & Janne Teller

Terwijl Europa vandaag de dag veelal geassocieerd wordt met financiële en economische rampen hebben schrijvers hun eigen manier om ons continent te beschrijven. Wat betekent deze geschiedenis voor ons als individu? Hoe verandert het ons leven? Hoe zag dit er 50 jaar geleden uit? En hoe beïnvloedde dit het leven van families over alle delen van het continent?

Europe - how to deal with our past?
Mircea Cartarescu & Jean Mattern & Janne Teller
Europe today is frequently associated with financial and economic disasters, but writers have their own ways of depicting our continent. What does European history mean to us as an individual? How does it change our lives? What did Europe look like 50 years ago? And how has European history affected the lives of families over all parts of the continent? 
--------------------
21.00 hrs – 21.30 hrs: pauze
-------------------
21.30 hrs – 22.00 hrs
Geheimen: het ontdekken van ondragelijke waarheden
Stephan Thome & Tomáš Smeškal
Tegen de achtergrond van de 'grote' geschiedenis worden onze levens bepaald door keuzes in liefde en werk. Veel blijft verborgen - in familiegeschiedenis en in het leven van ieder individu. De ware drijfveren van mensen komen zelden aan de oppervlakte. Hoe weerspiegelt literatuur de geheimen die mensen koesteren? Heeft literatuur juist mysterie nodig? Wat betekent dat voor de compositie van een roman? Deze twee auteurs gaan daar, ieder op hun eigen manier, mee om: het leidt tot verhalen over schuld en vergeving, over de jacht op geluk en de mens als speelbal van de geschiedenis.  

Secrets: discovering unbearable truths
Stephan Thome & Tomáš Smeškal
Our lives are not only shaped by major historical developments, but also by the personal and professional choices we make. Many things remain hidden – in family histories as well as in the lives of individual people. The true motives of people rarely come to the fore. How does literature reflect the personal secrets of people? To what extent does literature need mystery? What are the implications on the composition of a novel? These two authors all deal with this in their own way. This leads to stories about guilt and forgiveness, about the pursuit of happiness, and about human beings as pawns of history.  
---------------------
22.00 hrs – 22.30 hrs:
Tjerk Ridder & Matthijs Spek – Trekhaak Gezocht!
---------------------
22.30 hrs – 23.00 hrs
Liefde en huwelijk, waarheid en leugens
Joke Hermsen
Veel personages van deze twee schrijfsters, vaak vrouwen, zijn eigenzinnig, tegendraads - en buitenstaander. Hoe staat het ervoor met het huwelijk, aan het begin van de 21e eeuw? Waaraan ontleent de vrouw van nu haar identiteit en welke rol speelt de verbeelding daarbij? Wat is de nieuwe mannenrol? Wat betekent het om, zoals beide schrijfsters doen, 'tussen twee landen' te schrijven? In hoeverre kijken deze auteurs 'over de grens' en welke blik werpen ze op hun geboorteland? Hoe kijken ze aan tegen het Europa van nu?

Love and marriage, truth and lies
Joke Hermsen
A lot of characters of these two writers, frequently women, are headstrong, defiant – and outsiders. What is the state of marriage at the beginning of the 21st century? How do contemporary women construct their identities, and what is the role of imagination in this process? What is the new role of men? What does it mean to write 'between two countries', as is the case with these two writers? To what extent do they look ‘beyond the border? How do they perceive their home countries as well as contemporary Europe nowadays? 

Absolute aanraders:

John Burnside: Black cat bone, poetry
Györgi Dragomán: De witte koning
Mircea Cartarescu: De trofee
Jean Mattern: De baden van Kiraly
Janne Teller: Niets
Stephan Thome: Weidmanns redding
Tomás Zmeskal: Een liefdesbrief in spijkerschrift
Joke J. Hermsen: Blindgangers



maandag 14 mei 2012

Dijkgraaf bezoekt...de boekpresentatie van Isabelle Raynauld in Parijs


La librairie Ciné Reflet et les éditions Armand Colin vous proposent de
rencontrer
Isabelle Raynauld
Samedi 12 mai 2012 à partir de
18h30
pour son livre
LIRE ET ÉCRIRE UN SCÉNARIO
Dédicaces et convivialité québécoises
autour d’un verre




Quʼest-ce quʼun « bon » scénario? Comment savoir si lʼultime version de ce
scénario est prête à tourner ? Si le scénario est écrit pour être réalisé, il est
aussi, forcément, un texte qui doit être lu. Lʼécriture et la lecture sont
traitées dans cet ouvrage comme un couple inséparable, car nos manières
de lire le scénario importent autant, sinon plus que son écriture. Comment
aider un scénariste à écrire? Quʼattendons-nous du scénario, quʼespère-ton
y trouver? Quʼont en commun les scénarios qui ont donné des films forts
et mémorables? Pourquoi tant de scénarios ne seront-ils jamais réalisés?
Le scénario est un désir de film et il en est aussi la promesse. Comment
réussir à écrire ce que comme scénariste nous aimerions voir à lʼécran? À
toutes ces questions ce livre apporte des réponses précises et propose des
clés dʼécriture et une réflexion sur le fonctionnement textuel du scénario.
Isabelle Raynauld: Scénariste, réalisatrice et professeure à l’Université de
Montréal, Québec, Canada. Elle a obtenu un Ph.D. sur l'écriture du
scénario de l’Université Paris VII en 1990. Elle a été professeure invitée en
cinéma aux Universités d’Amsterdam (1996), Sorbonne Nouvelle, Paris III
(Hiver 1998 ; 2009-2011), Utrecht (1999) et le MIT (Boston 2000). Elle a
réalisé trois courts-métrages de fiction et quatre documentaires. Le Minot
d’or relate la vie de déficients intellectuels dans un village. Le film a récolté
le Prix Jutra du Meilleur documentaire en 2002 ainsi que deux Prix
Gémeaux pour le montage image et la musique. Suivent Histoires de zizis
et un documentaire sur le passé français et le statut encore féodal d’une
des Iles de la Manche : Un Homme à l’Isle de Sark. Le plus récent, Le
cerveau Mystique explore les liens entre la spiritualité et les neurosciences
(produit par l’Office National du Film du Canada) ; il a gagné le Prix
Gémeaux du Meilleur documentaire catégorie Sciences et Sociétés en
2009. Son premier scénario de long-métrage (La nuit d'Antoinette) devient
le film Emporte-moi. Il a reçu le prix du meilleur scénario à Chicago et le
Prix Oecuménique au Festival international de Berlin. Elle écrit
actuellement un suspense avec l’auteur et producteur anglais David
Pearson. Le UK Film Council les a invités au Festival de Cannes en tant
que panélistes pour discuter de leur collaboration et co-écriture de leur film
The Hum. C’est une co-production entre le Canada et le Royaume-Uni. Elle
prépare actuellement un documentaire sur le cerveau et la musique
(récipiendaire d’une subvention de recherche-création du Conseil de
Recherches en Sciences Humaines du Canada 2011-2014). Isabelle
Raynauld vit à Montréal.
Librairie Ciné Reflet 14, rue Monsieur le Prince 75006 Paris - Métro
Odéon tél. : 01 40 46 02 72 tlj de 13h à 20h cine.reflet@wanadoo.fr –
http://www.cinereflet.fr/ - http://facebook.com/cinereflet

Dijkgraaf bezoekt...een debat tussen Fouad Laroui en Paul Scheffer

Ter gelegenheid van Poldermarokkanen, het recentste boek van Fouad Laroui dat in het Nederlands is vertaald, nodigt Maison Descartes de auteur uit te debatteren met Paul Scheffer. De heren zijn het geciviliseerd met elkaar oneens, onder leiding van Isabelle Mallez. De laïcité leidt tot de meeste discussie.

dinsdag 8 mei 2012

Artemisia. Macht, glorie en hartstocht van een vrouwelijke schilderes rond 1600

Twee prachtige vrouwen buigen zich over de man heen. De een draagt een felrode jurk, heeft haar witte mouwen opgestroopt. De ander strekt haar sterke armen, haar spieren bollen op, net als de aanzet van haar boezem boven de stralendblauwe fluwelen jurk. Uit hun blik spreekt afschuw, maar evenzoveel vastberadenheid. De een houdt de man op het bed gedrukt, de ander hanteert het zwaard, zijn ogen draaien weg. Het bloed spuit op de witzijden lakens.


Het zijn de joodse weduwe Judith en haar kamernierster die Holofernes onthoofden, de aanvoerder van de legers van Nebukadnessar die vanuit Assyrië de Israëlitische stad Betulia belegeren. 'Als de vrouwen de generaal wilden verkrachten, zou het er niet anders hebben uitgezien', schreef de Franse filosoof Roland Barthes in 1979 over het schilderij van Artemisia Gentileschi. De kracht van het doek school wat hem betreft in de omkering van de rollen: de vrouwen eisen gerechtigheid.
Maar liefst vijfmaal zien we varianten van deze scène op de expositie die Musée Maillol in Parijs wijdt aan de beroemde Italiaanse schilderes, geboren aan het einde van de 16e eeuw - een uitzonderlijke vrouw, met een uitzonderlijk leven en een nog uitzonderlijker oeuvre. Barthes maakt zijn opmerking niet voor niets: Artemisia, de dochter van de in zijn tijd bekende Romeinse schilder Orazio Gentileschi, was verreweg de meest begaafde van zijn vier kinderen, die hij, na de vroege dood van zijn vrouw alleen opvoedde. Allemaal werkten zij in zijn atelier, maar zíj is het die zijn doeken klaarzet, de achtergronden schildert en zijn schilderingen afmaakt. Orazio houdt zijn dochter thuis, achter slot en grendel en beschouwt haar als zijn oude dagsvoorziening. Op haar zeventiende wordt ze verkracht door een collega van haar vader, Agostino Tassi, tegen wie Orazio een proces aanspant. Maandenlang wordt Artemisia verhoord, gemarteld, alle details van haar leven liggen op straat. Haar vader is zijn eer kwijt, zij haar toekomst.
Tassi wordt veroordeeld, Artemisia uitgehuwelijkt aan een man die haar nog wil en verhuist naar Florence. Twee adellijke vrouwelijke machthebbers werpen zich op als haar opdrachtgevers en beschermers. Haar enorme talent, haar passie en haar ijzeren wil onafhankelijk te worden zijn haar redding. Op haar 23e wordt ze, als eerste en enige vrouw, toegelaten tot de prestigieuze Accademia del Disegno van Florence. Vanaf dat moment is ze vrij: ze kan zonder handtekening van haar man of haar vader doeken en verf kopen, ze kan haar eigen honorarium incasseren en reizen waarheen ze wil. Ze keert terug naar Rome.
Vanaf dat moment stromen de opdrachten van alle gekroonde hoofden in Europa binnen, van Napels tot Genua, van Frankrijk tot Spanje en Engeland, geen koningshuis telt nog mee zonder schilderij van Artemisia. Ze excelleert in alle genres: altaarstukken, portretten, natures mortes, mythologische allegoriën. Leerjongens staan in de rij voor haar atelier, dat een centrum wordt voor jong talent.
Het Musée Maillol laat vroege én latere werken zien. De route door het museum begint op de begane grond met haar topstukken, een wat onlogische keuze, waardoor het vervolg van de tentoonstelling een flauwere indruk maakt . De opening is een zelfportret uit 1637, waarop Artemisia, rijk gekleed, palet in de hand en werkend aan een portret van een man die waarschijnlijk haar grote liefde is, strak naar de bezoeker kijkt. Verderop een 'allegorie de la Renommée' waarop een prachtige vrouw naar links het schilderij uitkijkt, met haar trompet, symbool van de van oorsprong Griekse publieke dankbaarheid, rechtsonder in beeld. Een zittende Minerva, beschermster van de kunsten en de wetenschappen, met een formidabele uitstraling, een lans in de hand en een laurierkrans op het hoofd. Sterke vrouwen uit de Bijbel en uit de geschiedenis - dat zijn de voornaamste inspiratiebronnen van Artemisia. Ze schildert ze krachtig, zelfbewust, wellustig bijna, vrouwen die hun lot in eigen hand houden. Artemisia schuwt het geweld in haar doeken niet, net zomin als ze zich houdt aan de gangbare normen voor kuisheid - sommige schilderijen konden in haar tijd slechts van een sluier voorzien getoond worden.
Zo goed als naakt ook is Suzanne, in de verschillende versies van het Bijbelse verhaal van Suzanne en de ouderlingen. Die uit 1610 toont de jonge vrouw die op het punt staat een bad te nemen, al met één voet in het water, terwijl de mannen vlak achter haar rug snode verleidingsfrases in haar oor fluisteren. Artemisia kiest, zoals vaak, een theatraal moment, een ogenblik vol emotie, waardoor de kijker meteen doorheeft wat er zich afspeelt. Een ander voorbeeld: Cleopatra (1635), naakt en in een pose van overgave op haar bed, de slang op de lakens naast haar heeft haar zojuist gebeten, een toegesnelde beeldschone vrouwelijke bediende buigt zich bezorgd over haar heen. Het zijn schilderijen van een indringende schoonheid, die, zoals Roland Bartes schreef, 'literaire energie' uitstralen.
Vrouwelijke kunstenaars met een dramatisch leven lopen het risico - mede omdat het er zo weinig zijn - de geschiedenis in te gaan enkel vanwege hun trauma's of hun exemplarische ongeluk, waarbij en passant hun levenswerk, hun passie, hun professionele belang worden vergeten. Ook Artemisia is vaak onderwerp geweest van geromantiseerde biografieën (de bekendste is van de hand van Alexandra Lapierre) en films (van Agnès Merlet met Michel Serrault). Maar wie Artemisia's magistrale werk ziet, begrijpt dat het de eeuwen heeft doorstaan - daar is geen kennis van haar dramatische levensloop voor nodig.


Artemisia. Pouvoir, gloire et passions d'une femme peintre. Musée Maillol, 61, rue de Grenelle, Parijs, tot 15 juli. www.museemaillol.com. Catalogus, Gallimard, € 39.