dinsdag 19 juni 2012

Filosoof Frédéric Lenoir over geluk, levenskunst en religie


Staalblauwe, lachende ogen heeft hij, een ontwapenende blik en veel aandacht voor de jonge vrouw met wie hij naar Amsterdam is gekomen. ,,Wat is de meest romantische route om terug te lopen naar het hotel?", vraagt hij. De Franse filosoof en religiewetenschapper Frédéric Lenoir (50) is in Nederland ter gelegenheid van de vertaling van zijn meest recente boek Petit traité de vie intérieure, dat hier de titel heeft gekregen van Handleiding voor een evenwichtige geest en een kalm gemoed. Zelf heeft hij in de loop van zijn leven stapje voor stapje de lange weg naar die benijdenswaardige gemoedstoestand afgelegd – en nog struikelt hij regelmatig. In zijn boek vertelt hij zonder gêne over zijn eigen parcours, de tegenslagen, de therapieën en de obstakels die hij tegenkwam. ,,Boven de 45 begin je een zekere levenservaring te krijgen. Daarom wilde ik een boek schrijven over de blik op het leven die ik heb ontwikkeld. Hoe die eruit ziet? Je moet het leven accepteren. Dat lijkt heel eenvoudig, maar het is heel moeilijk uit te voeren. We komen voortdurend in opstand tegen het leven. We zeggen nee tegen een gezondheidsprobleem, nee als een geliefde ziek wordt en sterft, nee tegen dit of dat aspect van ons uiterlijk, nee tegen het examen waarvoor we zijn gezakt. Het leven komt niet aan onze wensen tegemoet en dus zijn we gefrustreerd. In het voetspoor van veel filosofen heb ik geleerd dat je ja! moet zeggen tegen het leven. Dat wil niet zeggen dat je alles maar gewoon moet accepteren. Als er dingen zijn die je kunt veranderen, je uiterlijk, een ziekte, dan moet je dat doen. Maar als je er niets aan kunt doen, dan moet je begrijpen dat het leven je een obstakel stuurt, dat je een mislukking op je dak krijgt, maar dat je juist door die moeilijke situatie kunt groeien. De beproevingen die ik te verduren heb gekregen bleken achteraf de mooiste kansen om vooruit te komen in mijn leven.



We moeten, zegt u, ook een goede verhouding zoeken tot de tijd en leven in het hier en nu.
Dat is fundamenteel. Wat je doet, moet je met volle aandacht doen. We hebben de neiging steeds in het verleden te vertoeven of aan de toekomst te denken. Als je 's morgens onder de douche staat, denk je aan wat je die dag te wachten staat. Dan merk je niet hoe heerlijk het water over je lichaam stroomt. Omdat we voortdurend elders zijn met onze gedachten, voeden we onze ziel niet met gevoelens waaraan we een zekere euforie kunnen ontleden. Alle filosofen, van Confucius tot Spinoza, zeggen hetzelfde: de vreugde ligt voor het grijpen, maar dat kan alleen als je in het moment leeft.
Er is tegenwoordig veel discussie over het al dan niet bestaan van de ziel. Hoe kijkt u tegen de ziel aan?
In alle culturen, overal ter wereld, bestaat het idee van de ziel, alleen heet die overal anders. De ziel is iets in de mens dat je niet kunt zien of aanraken, maar dat wel ons diepste innerlijke leven bestuurt. Daar komt ons vermogen vandaan liefde te ervaren, ons te verwonderen over de schoonheid van de wereld, ontroerd te zijn door iets wat ons verstand te boven gaat.
In zijn boek Wij zijn ons brein verkondigt hersenwetenschapper Dick Swaab dat in de baarmoeder eigenlijk alles al vaststaat voor de rest van ons leven.
Dat is niet nieuw, dergelijke visies bestaan al heel lang. Het is een puur materialistische visie op de mens, de ziel is nu eenmaal problematisch voor cartesiaanse, rationalistische geesten. Wat de mens vormt is voor een deel aangeboren, voor een deel aangeleerd. Absoluut determinisme is nooit bewezen. Wat we erven aan genen en culturele bagage is heel belangrijk, maar het bepaalt ons niet voor de volle honderd procent. Mensen die in dezelfde omgeving of in dezelfde familie worden geboren, kunnen heel verschillende gevoeligheden en lotsbestemmingen hebben. Mensen uit heel verschillende milieus kunnen op precies dezelfde golflengte zitten. Ik heb bijvoorbeeld een veel betere verstandhouding met Socrates dan met mijn broer. Dan ben je mijlenver verwijderd van de neuronentheorie. Wat bepalend is, is het innerlijk leven. Wat ons écht karakteriseert komt voort uit de ziel en niet uit het lichaam. Er zijn mensen wier lichaam gehandicapt is en toch is er iets stralends in hun blik. Je ziet dat ze een prachtige ziel hebben. Anderzijds zijn er mensen met een goede opvoeding, geluk in het leven en een gezond lichaam, die nauwelijks een innerlijk leven hebben, die zich geen vragen stellen over de zin van het leven. Einstein, die je toch niet van spiritualiteit kunt betichten, zei dat een mens die niet in staat is het mysterie van het leven te ervaren niet écht leeft. Zelf was hij in de wetenschap de magie van het leven tegengekomen. Anderen ervaren het als kunstenaar, als minnaar, als gelovige.
U bent religiewetenschapper, filosoof, u houdt zich bezig met spiritualiteit, psychoanalyse én u bent gelovig. Hoe kunt u dat alles met elkaar rijmen?
Ik heb dit boek geschreven als mens, het is de vrucht van mijn levenservaring. Die heb ik gevoed met filosofie, het vak waarin ik ben gepromoveerd, maar ook met geschiedenis, sociologie en psychologie. Al die disciplines hebben me in staat gesteld de mens met al zijn angsten, verlangens en paradoxen beter te begrijpen. Ik geloof niet in een persoonlijke god, de god van het monotheïsme. Ik ben gelovig zoals Einstein het was, er is iets in het leven dat je niet kunt benoemen, een ander niveau van werkelijkheid. 
In uw boek stelt u onder andere de vraag hoe we een werkelijk en blijvend geluk kunnen bereiken. Maar bestaat er wel zoiets?
Een absoluut en blijvend geluk bestaat niet op aarde. Wat we wel kunnen doen is het ongeluk zo veel mogelijk naar de achtergrond verwijzen. We moeten de momenten van geluk zo lang mogelijk maken en zo intens mogelijk beleven. Het uiteindelijke doel is het bereiken van wijsheid. Hoe dat te doen? Augustinus zei het al: Geluk is blijven verlangen naar wat je al hebt. We neigen ertoe steeds weer wat anders te willen: altijd meer, beter, anders, zonder ophouden. De mens is altijd onbevredigd. Vooral als het om bezit gaat. De ideologie van nu pepert ons in dat we gelukkig zijn als we veel dingen bezitten, daarom moeten we steeds harder werken en almaar meer geld verdienen. Dat is onjuist. Een van de sleutels van duurzaam geluk is de ontdekking dat het geluk meer voortkomt uit een staat-van-zijn dan uit een opeenstapeling van bezit. Je moet je tijd geven aan dingen die ervoor zorgen dat je je goed voelt, lichamelijk én geestelijk. De wereldreligie van nu is er niet een die een god dient, maar het geld. De hogepriesters van vandaag zijn niet de imams en de rabbijnen, maar de reclamemakers. Jacques Séguéla, eigenaar van een groot Frans reclamebureau, zei een paar jaar geleden dat je leven mislukt was als je op je 50e geen rolex aan je pols had. Toen heb ik besloten dit boek te schrijven.
U heeft alle grote wereldgodsdiensten bestudeerd, van de islam tot het boeddhisme, het christendom, maar ook de Griekse denkers. Waar vond u het beste antwoord op de zoektocht naar het geluk?
De Bijbelse evangeliën zijn erg belangrijk voor me geweest, maar die gaan niet over de zoektocht naar het geluk. Socrates was op zoek naar wijsheid, niet naar geluk. Voor hem ging het erom keuzes te maken die juist zijn, niet zozeer keuzes die je gelukkig maken. Het is Boeddha die de vraag van het geluk stelt. Het hele bestaan bestaat uit lijden, zegt hij, je lijdt omdat je sommige dingen niet hebt, een liefdesrelatie of kinderen bijvoorbeeld, maar als je ze wel hebt lijd je uit angst ze te verliezen. Wat er ook gebeurt, de menselijke conditie is er een van lijden. Boeddha was de eerste psycholoog uit de geschiedenis, hij heeft de eerste existentiële therapie uitgevonden die tot een duurzaam geluk zou leiden. Het is een veeleisende weg, die van de menselijke geest een enorme inspanning vereist en waarvoor je zelfs meerdere levens nodig hebt. Het begint met loslaten: een huis hebben zonder er aan gehecht te zijn, met iemand leven en tegelijkertijd op afstand blijven. Je geest moet zich niet krampachtig aan iets of iemand hechten. Om dat te oefenen heeft Boeddha ons de meditatie gegeven, een dagelijkse oefening in het loslaten. Zelf heb ik het in India geleerd, 30 jaar geleden. Ik probeer iedere dag te mediteren. Het helpt me innerlijk afstand te nemen van wat er gebeurt, heftige emoties op afstand te houden. Daardoor reageer ik anders. Ik ben een impulsief persoon, als iemand me op straat beledigt, zou ik hem normaliter met gelijke munt terugbetalen. Nu reageer ik niet meteen, ik neem de tijd om even na te denken over wat ik écht wil zeggen.
Is de filosoof van nu niet meer psycholoog dan filosoof?
Misschien is dat tegenwoordig wel zo, ja. Men komt terug op de existentiële filosofie van Montaigne, Spinoza en denkers uit de Renaissance, voor wie filosoferen leren leven was. Alle ideologieën zijn ingestort: de dogmatische religie die ons één waarheid zou brengen, het sciëntisme dat geloofde dat de wetenschap de wereld kon redden, het nationalisme waarvoor men zijn leven gaf, het communisme dat iedereen gelijk zou maken. Nu beleven we de grenzen van de laatste ideologie, het economisch liberalisme. We merken nu dat ook het geld de mens niet gelukkig maakt. Daarom komen we terug bij de filosofie, een filosofie die wezenlijke vragen stelt en die zich bezig houdt met het individu. We hebben begrepen dat we de wereld niet kunnen veranderen, tenzij we zelf veranderen.
Het individu moet een nieuwe weg inslaan? En zijn verantwoordelijkheid nemen?
Nog nooit in de geschiedenis van de mensheid is het individu zo vrij geweest om zijn eigen leven in te richten, zijn beroep te kiezen, zijn seksualiteit te beleven. Vandaag lopen we tegen de grenzen van het individualisme aan. Maar we kunnen en moeten niet terug naar de geformatteerde vorm van het individu in de groep. De enige oplossing is dat het individu het hart van het systeem blijft en dat hij zich verantwoordelijk gaat voelen voor zichzelf en voor de ander. Het individu moet persoonlijke keuzes maken, maar met een verlichte geest, met een goed kompas, met gevoel voor collectieve verantwoordelijkheid. Komen tot een altruïstisch individualisme – dat is de uitdaging voor deze eeuw.


Frédéric Lenoir (1962) is filosoof, socioloog, godsdiensthistoricus en hoofdredacteur van Le monde des Religions. Hij woont deels in Parijs, deels in Zuid-Frankrijk. Hij schrijft romans en non-fictie en heeft een wekelijks programma op France Culture, Les racines du ciel. In het Nederlands verschenen van hem De filosofie van Christus (2008), Een geschiedenis van onze goden (2010), Socrates, Jezus, Boeddha (2010), Hoe Jezus God werd (2011) en onlangs Handleiding voor een evenwichtige geest en een kalm gemoed.


Europese Literatuurprijs 2012 voor Julian Barnes


Europese Literatuurprijs naar Alsof het voorbij is (Uitgeverij Atlas)

De Europese Literatuurprijs gaat naar de roman Alsof het voorbij is van Julian Barnes, die door Ronald Vlek uit het Engels is vertaald. Hiermee worden zowel de auteur als de vertaler bekroond van de beste Europese roman die in 2011 in Nederlandse vertaling is verschenen: de schrijver ontvangt een geldbedrag van €10.000, de vertaler € 2.500. De prijs wordt op zaterdag 1 september a.s., tijdens Manuscripta, in Amsterdam uitgereikt.

De Europese Literatuurprijs wordt in 2012 voor de tweede keer uitgereikt. Vorig jaar ging de prijs naar Drie sterke vrouwen van Marie NDiaye, vertaald door Jeanne Holierhoek.

De jury over Alsof het voorbij is van Julian Barnes en de vertaling van Ronald Vlek:
“Een roman die even kalm is als verontrustend, even melancholiek als komisch, een roman die zich op meerdere niveaus laat lezen; als een persoonlijke ontboezeming, als een relaas van iemand die zijn straatje wil schoonvegen, als een aanval op de kracht van herinneringen. Een roman die de lezer laat twijfelen aan alles wat hij over zichzelf denkt te weten. Vertaler Ronald Vlek weet de alledaagse taal van de verteller niet alleen om te zetten naar perfect, gecontroleerd Nederlands, maar weet ook heel treffend de ondertoon van Barnes te vangen. Heel nauwgezet zet hij de ingehouden, soms ontwijkende zinnen van Barnes, de lucide beelden en de zorgvuldig gekozen woorden om naar het Nederlands, zonder dat ze ook maar ergens hun lading verliezen.”

De vier andere genomineerden op de shortlist waren:
  • Geluk als het geluk ver te zoeken is van Wilhelm Genazino, vertaald uit het Duits door Gerrit Bussink (Atlas)
  • De kaart en het gebied van Michel Houellebecq, vertaald uit het Frans door Martin de Haan (De Arbeiderspers)
  • C van Tom McCarthy, vertaald uit het Engels door Auke Leistra (De Bezige Bij)
  • De waarheid omtrent Marie van Jean-Philippe Toussaint vertaald uit het Frans door Marianne Kaas (Prometheus)

De jury bestaat uit:
·         Frans Timmermans, voorzitter; Tweede Kamerlid, ex-staatssecretaris Europese Zaken
·         Joost de Vries; schrijver en literair criticus voor De Groene Amsterdammer
·         Ton Naaijkens; hoogleraar Vertaalwetenschap, Universiteit Utrecht
  • Herm Pol; Athenaeum boekhandel, Amsterdam
·         Monique van Oosterhout; boekhandel Van Gennep, Rotterdam

De longlist werd door elf onafhankelijke boekhandels gekozen. De vakjury selecteerde daaruit de shortlist en de winnaar.

De Europese Literatuurprijs is een initiatief van Academisch-cultureel Centrum SPUI25, het Nederlands Letterenfonds, weekblad De Groene Amsterdammer en Athenaeum Boekhandel en wordt mede mogelijk gemaakt door de volgende onafhankelijke boekhandels:

vrijdag 15 juni 2012

Amin Maalouf treedt toe tot de Académie française


Amin Maalouf, l’académicien qui roule les «R»

Ce jeudi 14 juin, l'auteur franco-libanais de «Léon l'Africain» faisait son entrée sous la Coupole. Avec son accent, évidemment. 

Amin Maalouf a fait rentrer un peu de Liban à l'Académie française, tout en faisant l'éloge de Lévi-Strauss, en plaidant pour un rapprochement entre Orient et Occident... et en expliquant d'où vient son accent. (c) Afp
Amin Maalouf a fait rentrer un peu de Liban à l'Académie française, tout en faisant l'éloge de Lévi-Strauss, en plaidant pour un rapprochement entre Orient et Occident... et en expliquant d'où vient son accent. (c) Afp
On a tort de prendre nos académiciens pour des notables somnolents qui, sous prétexte qu’ils ont l’immortalité devant eux, peuvent se permettre de lambiner entre deux séances du dictionnaire. En fait, ce sont des rapides. La preuve: l’écrivain franco-libanais Amin Maalouf n’avait pas encore été reçu sous la Coupole par Jean-Christophe Rufin, ce jeudi 14 juin 2012, que l’on trouvait déjà son discours de réception sur le site de l’Académie française.
Comme l’exige une vieille coutume, il y fait l’éloge du personnage qui l’a précédé dans le fauteuil qu’il occupera désormais. Dans ce cas précis, ce n’était pas le premier habit vert venu, puisqu’il s’agissait de Claude Lévi-Strauss. Pas si évident pour Maalouf qui, en bon humaniste de notre temps, passe son temps à plaider pour un dépassement des différences entre les cultures, là où cet esprit chagrin de Lévi-Strauss invitait, plutôt, à mieux les (re)connaître pour que tout le monde respecte tout le monde. Il y avait, en somme, de quoi se demander comment l'adversaire des «Identités meurtrières» allait saluer la mémoire de l'auteur de «Race et histoire»
Amin Maalouf a pourtant bien fait le job, sans se contenter de saluer son aîné comme un anthropologue majeur. Il s’est souvenu de l’époque où, alors qu’il était «étudiant en sociologie à Beyrouth, dans les années soixante», l’anthropologue de «la Pensée sauvage» lui semblait «un auteur emblématique». Il a traité de «poète» le styliste de «Tristes tropiques», ce qui n’est pas si mal vu. Il est allé rechercher, dans les rêves de jeunesse de ce géant, la tentation avortée d’être un jour«le philosophe du parti socialiste», mais aussi une obscure candidature aux cantonales, dans les Landes, au début des années 1930. Il a rappelé à la fois la passion de l’écrivain pour la prose de Chateaubriand, son étrange «malaise ressenti au voisinage de l'Islam», et les griefs de l’ethnologue contre l’avidité du «monde occidental», contre ses touristes qui polluent tout sur leur passage, contre l’installation de l’humanité «dans la monoculture» mondialisée.
Et tout ça n’a pas empêché le romancier de «Léon l'Africain» de boucler son discours sur ses propres«rêves d’harmonie, de progrès et de coexistence», tout en se plaçant «sous le regard lucide de Lévi-Strauss»:
Ces rêves sont aujourd’hui malmenés. Un mur s’élève en Méditerranée entre les univers culturels dont je me réclame. Ce mur, je n’ai pas l’intention de l’enjamber pour passer d’une rive à l’autre. Ce mur de la détestation - entre Européens et Africains, entre Occident et Islam, entre Juifs et Arabes -, mon ambition est de le saper, et de contribuer à le démolir. Telle a toujours été ma raison de vivre, ma raison d’écrire, et je la poursuivrai au sein de votre Compagnie.»

«Après les roulements de tambour, les roulements de langue!»

Pourquoi pas, au fond, même si le plus politique de son allocution se situait en réalité au début, pour le moment où l’assistance écoute encore. Car quand un homme né à Beyrouth en 1949 annonce devant ce genre d'assemblée: «Après les roulements de tambour, les roulements de langue!», il y a de quoi s’attendre à ce qu’il ironise sur sa façon un peu trop orientale d’attendrir les «R». Ou qu’il s’en excuse poliment, pour ne pas avoir à baisser trop ostensiblement la tête comme un élève pris en faute. 
Avec Maalouf, pas du tout. Avant de se changer en prof d’histoire, et d’évoquer une époque lointaine où la France s’acoquinait discrètement avec les Turcs pour casser les pieds des Autrichiens, l’auteur des «Croisades vues par les Arabes» a préféré renvoyer ses nouveaux pairs à leurs ancêtres, en leur rappelant fort à propos que «ce léger roulement qui, dans la France d’aujourd’hui, tend à disparaître a longtemps été la norme»:
N’est-ce pas ainsi que s’exprimaient La Bruyère, Racine et Richelieu, Louis XIII et Louis XIV, Mazarin bien sûr, et avant eux, avant l’Académie, Rabelais, Ronsard et Rutebeuf? Ce roulement ne vous vient donc pas du Liban, il vous en revient.»
Jean d’Ormesson sait ce qui lui reste à faire, s’il veut continuer à défendre et illustrer convenablement la langue française sur les plateaux télé.
(bron: bibliobs)

Eerder schreef ik in Franstalige literatuur van nu en in De pen van Europa over Amin Maalouf. Een korte bio:

Amin Maalouf (1949) werd geboren in Libanon en woont sinds 1976 in Frankrijk. Hij werkte als journalist, maakte vele reportages over landen in oorlog, van Vietnam tot Iran. Hij was hoofdredacteur van Jeune Afrique. Maalouf is een reiziger en een verhalenverteller, een man die als geen ander met zijn ene been in de Arabische wereld staat en met het andere in het Westen. Hij beheerst zowel Westerse talen als het Arabisch. Met zijn werk probeert hij een brug te slaan tussen die twee werelden die steeds onverzoenlijker tegenover elkaar staan. Zijn boeken spelen zich af in verschillende eeuwen, in crisisperiodes waarbij de aandacht vaak uitgaat naar één al of niet historisch personage.
In 1983 verscheen Les croisades vus par les Arabes, daarna onder andere Léon l’Africain (1986), Samarcande (1988), Le Rocher de Tanios (1993, prix Goncourt), Les échelles du Levant (1996), Les identités meurtrières (essai, 1998), Le periple de Baldassare (2000) en Origine (2004). Nederlandse vertalingen van Maaloufs meest recente romans verschenen bij uitgeverij De Geus.

maandag 4 juni 2012

6eme Assises Internationales du Roman in Lyon

Voor de zesde keer dit jaar werden in Lyon de Assises Internationales du Roman gehouden, een week van ontmoetingen, discussies en interviews met grote internationale auteurs, wetenschappers, musici en acteurs, georganiseerd door de Villa Gillet en Le monde. Drijvende krachten achter het geheel zijn Guy Walter, directeur van Villa Gillet, en Raphaëlle Rérolle, verbonden aan Le monde. Van 28 mei tot 3 juni werden er tientallen fora gehouden met het overkoepelende thema 'Penser pour mieux rêver'. Er kwam een veelheid van thema's langs: La question de la vérité (met Catherine Millet, Lydia Flem en Camille Laurens), Corruption en violence politique (met Emmanuel Dongala, Alaa El Aswany en Juan Gabriel Vasquez) en zo kan ik nog wel even doorgaan. Van Peter Nadas tot Zakhar Prilepine, van Jean Hatzfeld tot Frederick Wisemann, van Luis Sepulvade tot Helen Oyeyemi, van Javier Cercas tot Douglas Kennedy, van Zoya Pirzad tot William T. Vollmann, ze waren er allemaal om hun licht te laten schijnen over een thema.
Kijk voor het hele programma op http://air.villagillet.net/
Dit jaar was ik uitgenodigd, samen met Nils Ahl, de ronde tafel over L'écriture de la sexualité te leiden, met de Amerikaan Nicholson Baker, de Zweedse Sara Stridsberg en de Franse schrijfster Céline Minard en de Sade-specialist Eric Marty.





Nicholson Baker, is een Amerikaanse auteur, geboren in New York, een filosoof, musicus en docent poëzie, die een groot aantal titels op zijn naam heeft staan, romans en essays. Doorgaans karakteriseert men zijn stijl als 'miniaturistisch'. Hij streed, met succes, tegen de vernietiging van bibliotheekboeken sinds de intreding van het digitale tijdperk. Tonnen kranten zijn van de vernietiging gered. Hij is ook een 'dirty book writer'. Zijn roman Vox uit 1992 gaat over 'telephone sex', zijn boek Fermata over een man die de tijd stil kan zetten en die gave gebruikt om vrouwen te ontkleden. Zijn recent in het Frans verschenen boek House of holes is pure pornografie, zij het dat de duistere en wrede kanten van porno niet in zijn boek voorkomen. De lezer komt terecht in een attractiepark van sexuele fantasie, een park waar porno onschuldig vermaak is, ver weg van geweld of wreedheid, voor zijn personages een luilekkerland van pornografie. Eerlijk gezegd had ik dit boek na 10 bladzijden wel gezien. De man is verlegen, sympathiek en krijgt bij het minste of geringste rode konen. Beetje bang voor 'embarrassing questions' was hij - tja, dat krijg je als je zulke boeken schrijft.
Baker introduceerde ik in het Engels, de anderen in het Frans, me baserend op een paar steekwoorden:







Over Céline Minard 
L'année dernière la revue Le matricule des anges a caractérisé Céline Minard comme l 'enfant terrible de la littérature française contemporaine.  8 ans, 8 livres, dont le dernier So long, Luise date de 2011. Pour une lectrice néerlandaise le livre déstabilise, il m'a fallu parfois un dictionnaire, 'jactance' qu'est ce que cela veut dire - heureusement j'ai compris après que ce terme là a fait réfléchir pas mal de lecteurs français également. De quoi s'agit-il? D'une femme qui écrit son testament, d'une femme-écrivain qui écrit à son amante, une femme-peintre avec qui elle a passé une grande partie de sa vie, une femme qui est une escroque, qui a trahi, qui révèle des secrets de sa vie et qui se remémore une vie sexuelle et amoureuse plein d'émotion.
C'est dire beaucoup et rien dire en même temps. Avec Céline Minard on entre dans un univers inconnu, où tout est différent de ce que l'on pense, où rien n'est normal. C'est un univers plein de surprises, plein de récits incroyables, riche en images et en imagination. Dans ce livre testamentaire il y a un fil rouge du fantastique, on y rencontre des créatures fantastiques qui sont aussi réelles que ses propres voisins.   
Céline Minard échappe à toute définition de genre, de forme et de language connu. Elle a fait des études de philosophie, elle aime l'histoire des sciences, elle est née à Rouen. Avec So long, Luise elle a écrit un roman qui déstabilise, subversif, un roman testament, un conte de fée, un roman absurde et fantastique, qui ne ressemble à aucun autre.




Over Sara Stridsberg
Les variations Dolores est le sous titre de Darling river, le roman de Sara Stridsberg, traduit du suédois. Le livre nous présente des variations autour du thème de Lolita, indique le sous titre, mais le titre Darling river me parait plutôt trompeuse: il n'y a aucun darling dans le livre, en tout cas pas dans le sens qu'on lui donne habituellement. Dans ce troisième roman de l'auteur très connu dans son pays, on suit plusieurs personnages qui sont en dérive, qui partent, qui souffrent, qui cherchent à donner un sens à leur vie. Cette vie a mal commencée: la mère est partie, la femme aimée a pris la route, l'enfant qu'on a eu n'est pas aimé. Il y a Lo, la fille, la jeune femme qui accompagne son père violent en voiture, la nuit, en dormant et en mangeant derrière lui. Il y a un homme dans le jardin des plantes qui essaie à apprendre à dessiner un chimpanzee, cette grande femelle avec laquelle il aimerait bien faire l'amour.  Il y a 'la mappemonde maternelle', l'encyclopédie et le livre des morts - autant de chapitres qui sont d'un côté poétique et d'une langue magnifique et d'autre part horribles. Horribles par la souffrance des personnages, par leurs esprits dérangés, leurs vies qui finalement ne mènent à rien. L'enfance y est noire et la phase adulte n'arrange pas les choses. Alcoolisme, violence, inceste, pédophilie, amoralisme complet - ce sont des thèmes durs qui sont traités d'une façon poétique. D'où le dérèglement, d'où la malaise du lecteur, d'où l'extrème originalité de ce livre.




Over Eric Marty
Dans son livre Pourquoi le XXe siecle a-t- il pris Sade au sérieux? Eric Marty explore quel rôle Sade a joué dans l'oeuvre des penseurs et philosophes français du XXe siecle. Bataille, Blanchot, Foucault, Lacan, Deleuze, Sollers, Barthes - tous se sont intéressé à Sade, tous ont été influencé par lui et tous ont été d'une certaine maniere profondément fasciné par lui. Qu'est-ce qu'ils cherchent chez Sade, comment l'approcher moralement, dans quel mesure Sade annonce ou préfigure le nazisme? Est-il le precurseur du fascisme? Quels sont les contradictions dans ce parcours? Sade est d'une certaine manière une figure centrale très francais dans la philosophie francaise ét dans la tradition littéraire francaise. Pourquoi le prend-on si au serieux - en France? 
Marty est professeur de litt contemp à Paris VII. Il a travaillé sur l'oeuvre de Gide, il a soutenu son thèse de doctorat sur le Journal de Gide, publié alors dans la Pleiade.  Il a publié des livres sur Genet, René Char, et publié un roman, Sacrifice, chez Le Seuil. Mais il s'intéresse également a la philosophie contemporaine, a publié par ex sur Lacan et Louis Althusser.

Van Baker en Stridsberg zijn Nederlandse vertalingen verschenen, Minard is volstrekt uniek, maar ik vrees zo goed als onvertaalbaar, het werk van Marty is voor de specialist.