Een jampotje met een
vingerkootje, een menselijke rib, het boek How
to win hearts, een steen met een fossiel in de vorm van een slakkenhuis
'met een ziel die zich uit in sprookjes en verhalen'. Allemaal voorwerpen die zich in een pronkkast
bevinden, de glazen kast waarin Sandi Yuda, de verteller van Het getal Fu, de tastbare herinneringen
aan zijn leven bewaart. Hij was rotsklimmer, een ijzersterke jongen, student
informatica, die zich bewees door de steile kalksteenrotsen aan de rand van
Bandung te bedwingen. Hij was dol op gokken, sloot over van alles een
weddenschap af en bedreef luidruchtig de liefde met zijn mooie vriendin. Tot
zijn ontmoeting met Parang Jati, een student geologie die je de verpersoonlijking
van 'de andere kant van Indonesië' zou kunnen noemen.
Het zijn de twee
belangrijkste personages in Ayu Utami's onlangs vertaalde roman. Utami (1968),
Indonesië's bekendste schrijfster, journalist en radiomaker is geëngageerd,
kritisch en laat niet na de barricades op te gaan. Tegen de corruptie, tegen de
pornografiewet die de kledingvoorschriften voor vrouwen extreem aanscherpt,
tegen het toenemend fundamentalisme. Het zijn thema's die in haar nieuwe vuistdikke
boek ook aan de orde komen, maar Utami's ambitie reikt duidelijk verder: ze
portretteert heel Indonesië, de religieuze stromingen, de veranderingen sinds
Soeharto, het militarisme, het dorpsleven, de bedreigde natuur, het lot van
mismaakten, seks, huwelijk en vriendschap. Geen aspect van het land lijkt ze
links te willen laten liggen. 537 bladzijden telt haar boek dan ook, met een
verhaallijn die vaak onderbroken wordt door legenden, mysteries,
krantenartikelen, tekeningen van wajangfiguren, historische terzijdes of een
toelichting op politieke achtergronden. Ook laat Utami theoriën over getallen
en hun metafysische betekenis op ons los en geeft ze en passant een lesje religiewetenschap
en Javaanse cultuurhistorie. Het boek koppelt een veelheid van verweven
verhalen aan een hoge dichtheid van symboliek en allerhande verwijzingen.
Bijbelse bijvoorbeeld.
De groep rotsklimmers, 12 in getal, zijn 'discipelen', 'asceten' die weten dat
'hun rijk niet op aarde is', die 'beproevingen' moeten ondergaan, 'martelaren
die weten dat het genot in stilte en zwijgzaamheid beleefd moet worden'. Ze
zijn bevreesd tijdens het klimmen een fout te maken die een van hen het leven
kost, bang 'de rol van Judas' te spelen. Maar ook van mythische,
freudiaans-seksuele verwijzingen wemelt het in het boek: zo worden Yuda's
dromen bevolkt door Sebul, een 'wezen met het lichaam van een mens, maar met de
kop en poten van een wolf', die een 'magisch, hemels geluid produceert, zoals
de Fu, een blaasinstrument' en die 'met de benen uit elkaar' op hem gaat
zitten.
Als het gaat om
seksualiteit neemt Utami geen blad voor de mond, al verzint ze rare metaforen
voor de diverse lichaamsdelen. Vrouwen worden 'beheerst door een peervormige
zeekwal met twee dunne zwaaiarmpjes die in haar buik genesteld ligt' en mannen
zijn 'niet meer dan een instrument van dat domme buideldiertje' dat tussen hun
benen hangt. Van de flora en fauna die Utami inzet om de menselijke paring aan
te duiden, word je als westerse lezer op zijn minst een beetje lacherig.
Dan zijn er de vele
legenden die Utami ons vertelt, een greep uit de duizenden lokale mythen die
het eilandenrijk kent. We lezen over het ontstaan van de Watugunung, het kalksteengebergte
dat door de rotsklimmers de Zingende rots wordt genoemd, maar dat ook voorkomt
in de kroniek over Java, de Babad Tanah Jawi. De legende verhaalt over de
herkomst van de Javaanse kalender en legt uit waarom Javanen en Soendanezen van
oudsher onder geen beding met elkaar mogen trouwen. Ook Nyai Ratu Kidul, de
'mystieke godin van de Zuidzee', speelt een symbolische rol in het boek én in
de Indonesische cultuur. Utami staat stil bij de legendes over de
Sangkuriangberg, 'de evenknie van het Oedipusverhaal', die heeft geleid tot het
ontstaan van de vulkaan de Tangkuban Perahu. Maar ook een koloniale episode, de
aanval op het Nederlandse fort door het leger van sultan Agung van Mataram,
wordt door Utami verwerkt. Ze beschrijft hoe het traditionele wajangtoneel
langzaam verdwijnt, waarbij met name de televisie, die in veel huishoudens 24
uur per dag aan staat, de schuld krijgt. Kronieken, feit en fictie en alle
verschillende versies ervan blijken voortdurend met elkaar verweven en
onontwarbaar verbonden.
Door de vriendschap
tussen de twee jongemannen als rode lijn in haar boek te nemen, kan Utami hun
verschillende achtergrond en hun meningsverschillen over allerhande onderwerpen
illustreren. Parang Jati ziet een rotswand
niet in eerste instantie als een mogelijkheid zijn mannelijkheid te bewijzen,
maar als 'een dagboek', waarin in iedere steen 'de geschiedenis van de aarde'
verborgen ligt, en waarin 'de zielen van de overledenen' ons verhalen
toefluisteren. Stenen met pinnen doorboren is voor hem een aantasting van de
natuur, hij predikt 'clean climbing', klimmen zonder allerlei hulpmiddelen in de
rots te hameren. Terwijl de ene man het moderne element vertegentwoordigt, met
de daarmee gepaard gaande angst voor geesten, dwergen en ander bijgeloof,
verpersoonlijkt de ander de traditie, de omgang met het verleden, de behoefte
'waardevolle, oeroude kennis over onze herkomst' te bewaren en de vele
ceremonies in stand te houden. Terwijl de een in een 'gewoon' gezin is geboren,
is de ander à la Mozes door een vrouw uit een mandje in de rivier opgepikt,
geadopteerd door een rijke dorpsbewoner en van een taak voorzien: 'wat oeroud
is behouden, wat verdwenen is opnieuw ontdekken'. Dwars tegen de hedendaagse
lofrede op de modernisering in, vraagt Parang Jati/Utami aandacht voor het
behoud van lokale tradities en het doorgeven van oude wijsheden. 'Moderne
kennis leidt uiteindelijk niet tot bevrijding. Het is een instrument'.
Naast een impliciete
stellingname in de dilemma's die de moderne tijd met zich meebrengt, analyseert
Utami, in het tweede en derde deel van haar boek, ook concrete twistpunten ten
aanzien van het monotheïsme en het militarisme in haar vaderland. In dialogen
wordt de monotheïstische islam afgezet tegen de Griekse, Javaanse en
christelijke tradities. Parang Jati verdedigt met hart en ziel het polytheïsme:
'Mensen die van mening zijn dat de islam niet zij aan zij kan bestaan met
andere tradities zijn blind!'. Geloof in de lokale helden en mythen, zoals de
koningin van de Zuidzee, kan, vindt hij, heel goed samengaan met het religieuze
begrip 'God'. In de vele politieke en economische crises die Indonesië doormaakt,
wenden velen zich tot de religie. In alles wat Parang Jati, bijna als een
prediker, verkondigt, roept hij op om niet alles voor zoete koek aan te nemen.
Wees kritisch, is zijn parool, denk na, leer en vergelijk, gebruik je verstand,
laat je niet om de tuin leiden. Hij verkondigt een nieuwe geloofsrichting,
bedoeld voor mensen die rationeel zijn en tegelijkertijd een kritische houding
aannemen ten opzichte van die ratio, voor mensen die de waarheid zoeken en die
tegelijkertijd steeds weer ter discussie stellen. Of het nu om 'cultuur' gaat
of om 'een academisch onderwerp' - alles is in wezen politiek, zegt een
personage. En daar moet je je van bewust zijn, lijkt Utami te onderstrepen.
Niet voor niets verwijst
de titel van haar laatste hoofdstuk, 'militarisme', naar militairen 'die op de
loer' liggen, mensen van de geheime dienst die bevelen uitvoeren maar zelf niet
weten van wie die komen. Militairen in ieder geval die niet onder de officiële
regering vallen, maar wapens hebben en dus macht. Moord, verdwijningen, uit hun
graf gestolen, vers begraven lijken - het zijn raadselachtige en gewelddadige
elementen in een dorpse en laag opgeleide gemeenschap die 'terreur, angst en
verwarring' zaaien. Wie, in dat kader, de evolutietheorie verkondigt en beweert
dat de mens uit de aap voortkomt, loopt gevaar, wat Parang Jati aan den lijve
zal ondervinden. 'De grootste fout die seculaire mensen maken', zegt een
personages, 'is dat ze de godsdienst in handen laten vallen van
fundamentalisten'.
Zo verwoordt Utami, die
zichzelf in haar boek opvoert als vriendin van de verteller en als auteur van
zijn relaas, haar aanval op het fundamentalisme. Of het veel zal opleveren is
maar de vraag. Er wordt weinig gelezen in Indonesië, het vaderland dat ze 'met
verdriet in mijn hart' liefheeft en waaraan ze haar boek heeft opgedragen.
Jammer dat de Nederlandse vertaling wordt ontsierd door slordigheden
('metroseksuele man'). Verder een absolute aanrader voor wie iets meer van het
grootste moslimland ter wereld wil begrijpen.
Ayu Utami, Het getal
Fu. Vertaald door Maya Sutedja-Liem. De Geus. 533 blz. Prijs € 24,99
Utami is te gast op het
Tong Tong Festival in Den Haag, 17 t/m 28 mei.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten