Soms begin je aan een boek met hoge verwachtingen.
Drie tegen een dat het tegenvalt. Het tegenovergestelde daarentegen komt
regelmatig voor. Zo las ik de afgelopen tijd Plonger, de vijfde roman van Christophe Ono-dit-Biot. Ik las het
omdat het boek de Grand prix de l’Académie Française had gekregen en ook voor
de prix Tulipe in aanmerking kwam. Een liefdesverhaal, had ik begrepen, een
relatie met een unhappy ending. Geen opmerkelijk stijl. Niet iets om eens goed
voor te gaan zitten. Het bleek een boek dat ik geboeid las. Zo geboeid dat ik
de auteur uitnodigde om deel te nemen aan een openbaar gesprek met een
Nederlandse kunsthistorica, in het Atelier néerlandais in Parijs.
Want inderdaad, de ene helft van het boek is een
liefdesverhaal. Een Franse kunstcriticus wordt, op afstend, verliefd op een jonge Spaanse, onbekende fotografe die
zich toelegt op het fotograferen van stranden. Hij schrijft een jubelend
artikel en wat hij hoopte gebeurt: de fotografe neemt contact met hem op. Wat
er sindsdien gebeurde lezen we in Plonger,
een boek waarin de verteller, de kunstcriticus, aan zijn zoon vertelt wat voor
vrouw zijn moeder was. Het boek begint met het moment waarop hem wordt
medegedeeld dat zijn vrouw naakt is gevonden op een ver, Oosters strand. De
speurtocht naar haar verdwijning en de puzzel die langzaam aan elkaar wordt
gelegd, is uitstekend opgeschreven en bij tijd en wijle ook spannend.
Toch werd ik vooral gegrepen door de andere helft
van het boek: de beschouwende kant, de kritische blik op de wereld van de moderne
kunst, de scherpe schets van de galeriewereld, de ironische blik op de iconen uit
de beeldende kunst van nu. Hoe staat het met de kunst van nu? Is de
onderliggende vraag van het boek. Is de kunst niet net zo decadent als zo vaak
wordt beweerd van ‘het oude Europa’? Is de kunst in dit deel van de wereld niet
uitgeblust, energieloos en op sterven na dood? En kun je niet het beste je
schouders ophalen om de hoogdravende, onbegrijpelijke discoursen over de
hedendaagse kunst, die maar aan één ding refereren, namelijk aan zichzelf?
Over dit soort onderwerpen maken de verteller en
zijn vrouw ruzie. Zij is kunstenares, moet niets hebben van het gezwets over
kunst. In de interpretatie die haar man geeft van haar eigen werk kan ze zich
volstrekt niet vinden. Weg wil ze, weg van de artificiële wereld waar het niet meer
draait om de echte menselijke waarden. Wat doet een kunstwerk met je? – dat is
het grootste project waar ze zich aan wijdt, waar komt de emotie vandaan bij de
kijker, de museumbezoeker, de observator? Waarom word je eigenlijk gelukkig van
kunst? Ook dat is een van de vragen die Ono-dit-Biot in zijn boek opwerpt.
Antwoorden geeft hij niet. Ook in de levendige
discussie met kunsthistorica Caroline van Eck, die zich onder andere in haar
boek Levende beelden heeft verdiept in de relatie tussen kunstwerk en kijker,
kwam het niet tot eenduidige antwoorden. Maar wat telt is de reflectie over het
onderwerp, de cirkelende bewegingen, de gedachtenvorming. Het maakt Plonger tot
een prachtige roman over het mysterie van een verloren liefde, maar ook tot een
prikkelende roman over de betekenis van
kunst in het hedendaagse Europa. Het boek verdient een Nederlandse vertaling.
Christophe Ono-dit-Biot: Plonger. Gallimard, 444
blz, € 21
Geen opmerkingen:
Een reactie posten