Emile is een verzekeringsman, een man met een 'eeuwig paar handschoenen', een hoed en een plu, een smetteloos vest en een das met een dasspeld, 'een man van zekerheden, stomvervelend'. Ongeliefd bij zijn collega's legt hij papieren op volgorde en sorteert systeemkaarten. Bovendien is hij bijziend. Iemand kan 'op spuugafstand' vermoord worden zonder dat hij een vin verroert. Door zijn handicap leeft hij 'uitgesloten van de buitenwereld die onze verhoudingen beheerst' en 'altijd op de toppen van zijn qui-vive'.
Emile is al twaalf jaar getrouwd met Angélique. 'Zoals alle vrouwen', merkt de verteller op, 'had Angélique gedacht dat haar man een andere man was'. Maar nee, 'de dagen die zich op de dagen stapelden' dwongen haar zich bij de feiten neer te leggen. Angélique heeft geen idee van wat er in haar man omgaat. 'Wie zou trouwens een vermoeden gehad kunnen hebben van de gedachten van een man die op het eerste oog van geen enkele blijk gaf?' Niemand lijkt hem echt te zien, soms stoft zijn vrouw hem per ongeluk af, als was hij een gipsen beeld. Treurig genoeg is Emile zich terdege bewust van de schlemielige indruk die hij maakt op zijn omgeving. Als zijn vrouw de deur hoort slaan, roept ze: 'Ben jij dat, Emile?' 'Ja, ik ben het, bevestigt hij dan troosteloos. Wat had hij graag gewild dat het een ander was!'
Het is, kortom, geen midlife crisis die de veertigjarige Emile doormaakt, maar een lifecrisis tout court. We hebben hier te maken met een man die nooit geboren had willen worden, in wie geen enkele vezel in staat is van het leven te genieten. Als zijn vrouw zwanger wordt, verandert ze in de ogen van haar man in louter buik. De buik ontneemt hem zijn plaats in het echtelijk bed, hij drukt hem 's nachts steeds dichter tegen de muur aan. 'Een snel rekensommetje leerde dat men hem (...) op een ochtend geplet tegen het bloemetjesbehang zou aantreffen, als een vlieg. En wie gaat er naar de begrafenis van een vlieg?'
Doodgedrukt, overbodig, uitgerangeerd, afgedankt - beter valt de rol van aanstaande vader hier niet te karakteriseren. Een kort moment van onachtzaamheid en weg is je plaats, verdrongen word je door een buik en later door een schreeuwend cycloopje dat één wordt met de vrouw die in beter tijden je wederhelft was.
De Frans-Panamese dichter en schrijver René de Obaldia (1918) schreef het boek meer dan een halve eeuw geleden, maar zijn vaderschapsthema is, in een tijd waarin er weinig meer over is van de traditionele rol van man en vrouw, actueler dan ooit. Zijn benadering is geestig en tegelijkertijd intens tragisch.
Als tijdgenoot van Ionesco, Beckett, Genet en Adamov maakte ook Obaldia in de jaren '50 vooral naam als toneelschrijver van het 'nouveau théâtre'. In de kleine Parijse theaters werd er in het midden van de vorige eeuw naar hartelust geëxperimenteerd met nieuw toneel vol woordspelletjes, trivialiteiten, grappen en allerlei andere ongebruikelijke en vermakelijke stijloefeningen. Obaldia excelleerde in wat toen - naar het experimentele toneel op de linker oever van de Seine - het Cabaret Rive gauche heette en wat we nu het theater van de gulle lach zouden noemen. Zo schreef hij bijvoorbeeld een 'western de chambre', Du vent dans les branches de sassafras, waarin hij platte humor niet schuwt ('Pamela, laat niet altijd je borsten over tafel hangen als ik bid').
De nu door Mirjam de Veth vertaalde en van een nawoord voorziene roman kreeg in 1956 de Grand prix de l'humour noir. Doorgaans leidt dit soort humor nauwelijks tot een succes dat eeuwen overstijgt. Toch is René de Obaldia, vooral dankzij zijn autobiografie en zijn romans, die steevast als 'fantasievol' worden gekarakteriseerd, in 1999 toegetreden tot de Onsterfelijken van de Académie française.
De zwarte, absurdistische humor die Obaldia bezigt in De Graf Zeppelin of de lijdensweg van Emile is tegenwoordig nauwelijks meer te vinden in de Franstalige literatuur; film, strip en stand-up comedy zijn inmiddels geschikter voor dit soort humor. Toch lees je ook nu nog het verhaal van Emile, 'broeder van blunders en mist', met ongelofelijk veel plezier. Met iedere stap schrijdt Emile voort naar 'het rijk van de waanzin', als 'hogepriester van de wanhoop' vraag hij zich steeds vaker af of hij wel echt bestaat. Als een man van zijn tijd ziet Emile op het bioscoopjournaal beelden van de Graf Zeppelin die explodeert. (In werkelijkheid was het de Hindenburg die in 1937 vlam vatte). Op het filmdoek ziet Emile 'een man met een brandnieuwe strohoed' die op het punt staat te sterven en die wanhopig naar hem wenkt. In dit tragische beeld balt Obaldia metaforisch alles samen: buik, ballon, brand en begrafenis.
Uiteindelijk gaat Emile in zijn beste pak alleen uit wandelen. Een visser met een strohoed hoort een plons. 'Maar was dat geen springende karper?'
René de Obaldia: De Graf Zeppelin of De lijdensweg van Emile. Vertaald door Mirjam de Veth. Coppens & Frenks. Prijs € 22,-
Geen opmerkingen:
Een reactie posten