Nederland: lezen in
gevaar! luidt de kop boven het stukje van Jean-Pierre Stroobants, in dagblad Le
Monde van 4 oktober. Het is het zoveelste alarmerende recente krantenartikel
over Nederland in de Franse pers. De Nederlanders kopen Amerikaanse JSF's in
plaats van Franse vliegtuigen; ze sluiten het instituut dat al een halve eeuw de
culturele uitwisseling bevordert; de gefuseerde KLM-Air France heeft het moeilijk; Franse jongeren bezoeken en masse
Amsterdam, niet om Rembrandt te bewonderen, maar om er drugs te gebruiken; en
nu resten er, zo schrijft de correspondent van Le Monde, binnenkort ook alleen
nog lege bibliotheken in het land van de tulpen.
Als hij in de Franse
boekhandels geen vertalingen zag liggen van Arnon Grunberg, W.F. Hermans, Hella
S. Haasse, Margriet de Moor, Anna Enquist, Peter Buwalda, Jan Brokken, Dimitri
Verhulst, P.F. Thomése, Luuk van Middelaar, Gerbrand Bakker en Cees Nooteboom
zou de Fransman nog denken dat ook de Nederlandse literatuur ter ziele was. Als
het Institut Néerlandais niet tot het bittere eind zou laten zien dat Nederland
ook een land is van design, beeldende kunst en film, zou de Fransman denken dat
ons land cultureel volledig aan lager wal geraakt was. Als vorige week, in
Nijmegen, niet het oprichtingscongres van het nieuwe Nederlands-Franse
Kenniscentrum had plaatsgevonden, zou je denken dat universitair en denkend
Nederland de Fransen geheel over het hoofd zou zien. En als het Dutch Culture,
het Centre for International Cooperation, niet had aangetoond dat de culturele
export naar Frankrijk, in het aantal bezoeken, vorig jaar met 45% was gestegen,
zou je denken dat er geen kunstenaar
meer welkom was in Frankrijk.
Gelukkig niet dus.
Stroobants citeert in
zijn stukje ruimhartig uit het opiniestuk van Bastiaan Bommeljé dat op 21
september j.l. in NRC Handelsblad stond. Bommeljé heeft ongetwijfeld gelijk, de
feiten en cijfers die hij op ons afvuurt zijn zo overweldigend dat ze overtuigen.
De boekenverkoop daalt, het Nederlandse onderwijs heeft te weinig aandacht voor
lezen, de situatie is bedroevend. Bommeljé plaatst zich daarmee in een lange
traditievan cultureel-pessimistische klokkeluiders. De Nederlander is in eerste
instantie koopman en dominee, cultuurbarbaar. In haar essay Vanaf de domtoren gezien citeerde Hella
S. Haasse - kritisch maar geen cultuurpessimist - de achttiende eeuwse hoogleraar
Rijkof van Goens die zich al beklaagde over 'de inquisitie die in Nederland in
werking kwam tegen alles wat getuigde van goede smaak'en 'correct en zuiver
gebruik van de Nederlandse taal'.
Bommeljé prijst het
Franse systeem. Franse scholieren moeten voor hun baccalauréat zo'n 100 tot 150
boeken lezen, citeert Stroobants hem. Is het in Frankrijk wel zo anders, is
daar geen vuiltje aan de lucht? Laten we eens kijken hoe Antoine Compagnon, hoogleraar
aan het Collège de France, schrijver en essayist, ook niet bepaald een
lachebekje, gevormd door de Franse intellectuele traditie, over deze onderwerpen
denkt. 'Schrijvers van vandaag lezen minder dan hun voorgangers', zegt hij in Une question de discipline (Flammarion),
een net verschenen interviewboek waarin hij uitgebreid antwoordt op een aantal
vragen gerelateerd aan zijn leven en aan zijn professionele carrière, 'sterker
nog, wij lezen allemaal minder dan onze voorgangers'. De moderne schrijvers
werden geacht al hun literaire voorgangers te hebben geassimileerd, hun werk te
hebben verteerd. Om literatuur te kunnen schrijven, moest je boordevol literatuur
zitten. Tegenwoordig kun je schrijver zijn, zonder zelf een groot lezer of een
geletterde in de klassieke zin des woords te zijn, stelt Compagnon vast. Hij ziet
grote veranderingen en er komen er nog veel meer aan: auteurs geven hun boeken
steeds meer en gemakkelijker op eigen houtje uit, er zijn zo langzamerhand meer
schrijvers dan lezers. Straks heeft niemand heeft meer de tijd om het werk van
anderen te lezen. In bredere zin ziet hij een scheiding tussen literatuur en
lectuur: schrijvers reflecteren zelden meer op andere schrijvers, noch op de klassieken
noch op het werk van tijdgenoten. Ook elkaars werk lezen ze werk niet meer. Met
het verdwijnen van de stromingen, de literaire auteurs die zich op de een of
andere manier verwant voelden bij elkaar brachten, is iedere schrijver
autonoom, en dus alleen. Wie vroeger schreef, zocht aansluiting bij een
literair tijdschrift. Dat is verdwenen, opgelost in het gelijkheidsstreven, in
dorpse boekfestijnen, en uiteindelijk in the global village van het internet,
schrijft Compagnon. De sociale media zijn op geen enkele manier de vervanger
van dat ouderwetse vormende literaire leven, vindt hij, ze vormen het toppunt
van individualisme in een geglobaliseerde wereld. Iedereen leest minder boeken,
en bovendien hele andere: policiers, literaire strips, hybrides tussen magazine
en boek. Dat is niet erg, vindt Compagnon, hij constateert alleen dat het
literaire regime dat hij kende, de literaire wereld waarmee hij opgroeide, een onomkeerbare
revolutie ondergaat.
Tegelijkertijd lezen we
meer dan ooit, betoogt Compagnon, op onze telefoon, I-pad, e-readers en
computers. Dat is natuurlijk een heel andere manier van lezen dan onze 'oude'
lineaire, eenzame, continue, aandachtige leeswijze. De hoogtijdagen van het
gedrukte medium zijn voorbij en het virtuele boek, dat nu nog het format heeft
van het gedrukte boek, zal er al heel snel anders uit gaat zien. Het zal zich
aan passen aan de e-cultuur, waarin onze relatie tot de tijd diepgaand is
veranderd: de virtuele wereld doet voortdurend een beroep op ons, alles is
gefragmenteerd en snel. Om gepakt te worden door een boek heb je tijd nodig,
een boek hakt er het meest in bij een adolescent die zich verveelt. Die zijn er
niet meer, die leegte is er niet meer, iedereen is 24 uur per dag virtueel bezig.
Er wordt minder gebeld, omdat het efficiënter is een berichtje te sturen. De
concentratiespanne is korter, een lezer die rust zoekt wordt voortdurend
gestoord, tenzij hij de kracht heeft alle virtuele media uit te schakelen. Op
die ontwikkelingen zal een heel nieuw soort boek volgen, vermoedt Compagnon,
een boek dat verrijkt is met varianten, kaarten, bewegende beelden,
audiofragmenten en visuele bijlagen, zoals nu al gemaakt is voor On the road
van Jack Kerouac. Het boek an sich zal wel overleven, denkt Compagnon. Wel is
het misschien binnenkort afgelopen met de oude, op het gedrukte boek geënte,
Westerse manier van lezen, die bijna twee eeuwen lang heeft stand gehouden. We
gaan een nieuw paradigma in - en dat geldt voor Nederland én voor Frankrijk.
Hoe staat het nu
eigenlijk met het door Bommeljé geroemde literatuuronderwijs in Frankrijk,
volgens Compagnon? In literatuur zit van oudsher iets elitairs en
aristocratisch, schrijft hij zonder aarzeling. In het huidige Frankrijk vindt
men dat de maatschappij democratischer en gelijker zou zijn, als er geen
literatuur was noch algemene ontwikkeling. Ook Compagnon heeft zo zijn cynische
kanten. Wie iets weet van mythologie, van kunstgeschiedenis, van taal, kan
literatuur beter doorgronden. Dat wordt tegenwoordig als discriminerend gezien,
schrijft hij, het werkt segregatie in de hand. Sommigen hebben die kennis nu
eenmaal van huis meegekregen en anderen niet. De prestigieuze opleiding
Sciences-Po heeft onlangs de entreetoets op het gebied van algemene
ontwikkeling uit zijn toelatingsexamen gehaald: die toets werd discriminerend
gevonden. Overigens is precies in het onderwijs de oude klassemaatschappij van
Frankrijk terug te vinden: de elite gaat naar de grandes écoles, de anderen
naar de universiteiten. En laten nu juist de grandes écoles ingenieurs,
bankiers, politici en managers opleiden, terwijl de cultuur, de taal en de
geesteswetenschappen bijna geheel worden overgelaten aan de veel minder in
aanzien staande en minder prestigieuze 'universités'.
Ook in Frankrijk wordt er, kortom, geschoven met de eisen die er aan leerlingen
gesteld worden, ook Frankrijk is op zoek naar een nieuw evenwicht in het
spanningsveld tussen de traditioneel humanistische en elitaire waarden en de
democratisering van de maatschappij.
Die
geesteswetenschappen hebben het, tot slot, in het huidige Frankrijk net zo
moeilijk als in Nederland. De academici moeten scoren, wetenschappelijke
artikelen schrijven, bijdragen aan de ranglijst van hun universiteit. Ze
schrijven alleen nog voor vakgenoten, schrijft Compagnon. Tegelijkertijd moeten
ze, net als in Nederland, 'valoriseren', aantonen wat hun onderzoek, dat
tenslotte met publiek geld wordt verricht, de maatschappij oplevert. Waar is de
tijd, verzucht Compagnon, dat Generaal de Gaulle over filosoof Raymond Aron zei
dat hij 'hoogleraar was bij de Figaro en journalist bij het Collège de France'?
Iedereen blijft in zijn eigen ivoren toren, wie de grenzen van zijn vak
overschrijdt oogst wantrouwen.
Lezen is gevaarlijk -
het is een eeuwenoude waarheid. Maar dat nieuwe paradigma, die stille revolutie
- het zijn ontwikkelingen die nationale grenzen overschrijden. Precies het
soort onderwerpen die zich uitstekend lenen voor een inhoudelijk debat tussen
Franse en Nederlandse denkers en doeners.
Margot Dijkgraaf