woensdag 22 december 2010

Stéphane Audeguy en de anderen

Stel dat de doden onzichtbaar om ons heen zweefden, dat ze over onze schouder meekeken, ons onhoorbaar becommentarieerden, ons tegenspraken en ons voortdurend een lesje geschiedenis zouden geven. Dat zijn tachtig miljard doden, waarbij 'de zeven miljard van degenen die men de levenden noemt weinig voorstellen', schrijft Stéphane Audeguy in zijn recent vertaalde roman Wij, de anderen.


Naar hen verwijst de titel; de anderen, dat zijn geesten van mensen die lang geleden het tijdelijke voor het eeuwige verruilden, de doden die het landschap door en door kennen, degenen die weten hoe Kenya het land geworden is dat het tegenwoordig is. Ze weten van wie de Kenyanen afstammen, bij welke conferentie het koloniale Engeland besloot Duitsland af te troeven en dwars door het hele land een spoorlijn aan te leggen. Zo kunnen de Engelsen Afrika beter exploiteren 'en dat is niet zo makkelijk, kennelijk'. De geesten hebben de mannen, van overal ter wereld gerekruteerd om de spoorlijn aan te leggen, zien sterven. Leeuwen deden hun voordeel met de extra vleesvoorraad onder handbereik. Ook vertellen de doden ons, als een Grieks koor, dat de luipaarden tegenwoordig meesmuilend naar de toeristen kijken die hen fotograferen, maar ze hebben het liever zo dan doelwit te zijn van jagers die het honderd jaar geleden op hen hadden voorzien. De geesten bekritiseren ook een paleontoloog die een lezing komt geven en laten zien dat hij onzin uitkraamt, 'hij praat over zijn verre voorouders alsof het zijn buren waren op de camping'.


Zo zijn 'de anderen' het klankbord in deze roman, ze geven, soms mopperend en spottend, feitelijke achtergrondinformatie en verdieping. Ze vertolken de rede in een wereld die, ook in deze roman, aardig chaotisch is. Eerder verdiepte Audeguy zich in een ander, even rumoerig tijdperk door imaginaire memoires te schrijven van de broer van de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau, Mijn broer, de enige zoon, een knappe verzonnen biografie waarin hij en passant een hele eeuw de revue laat passeren. Die achttiende eeuwse queeste naar een broer krijgt in deze roman een pendant in de eenentwintigste eeuw. Wat begint als een zoektocht naar een vader, loopt uit op de ontdekking van een broer. Hoofdpersoon is de 33-jarige fotograaf Pierre, die bij het doodsbericht van ene Michel Figuier even heel goed moet nadenken wie dat kan zijn. Hij heeft zijn vader nauwelijks gekend. Toch stapt hij in het vliegtuig naar Kenya, om zijn vader te begraven en te ontdekken wat voor leven hij leidde. Hij maakt kennis met de vrouwen van wie zijn vader hield, ontmoet zijn buren, woont in zijn huis in de armste wijk van Nairobi en begint - als in een ware initiatie - te begrijpen wat voor man zijn vader was. Een idealist die de kapitalistische, individualistische en geglobaliseerde wereld de rug toekeerde en oude tradities in zijn eigen leven wilde inpassen, een man die hartstochtelijk hield van Afrika en alles in het werk zette om het land niet door westerlingen of Chinezen te laten verwoesten. Een strijder tegen het neo-kolonialisme en in het dagelijks leven een sobere man op zoek naar de wezenlijke waarden in het bestaan.  Een man ook, die, toen hij zijn einde voelde naderen, de inheemse riten aanhield en naakt in de weiden ging liggen, als prooi voor roofdieren.
Zoals in zijn eerdere werk combineert Audeguy ook in deze roman avontuur en geschiedenis, zoektocht en engagement. Wat je bijblijft is vooral de toon van deze schrijver, eerlijk, robuust en authentiek.
Stéphane Audeguy: Wij, de anderen. Vertaald door Tatjana Daan. Cossee. 239 blz. Prijs € 19,90



zaterdag 18 december 2010

Sofiane Hadjadj: ,,Het kookt in de Algerijnse literatuur"

Stomverbaasd was de Algerijnse uitgever Sofiane Hadjadj toen hij gebeld werd met het bericht dat zijn uitgeverij de grote Prins Claus Prijs 2010 was toegekend. Niet zozeer vanwege het feit dat hij en zijn vrouw de prijs kregen of vanwege het grote geldbedrag dat eraan verbonden is, maar omdat de toekenning uit Nederland kwam. ,,Europa is de laatste jaren meer naar binnen gekeerd, Nederland is daarop geen uitzondering en een open blik op de wereld heeft momenteel duidelijk geen prioriteit", zegt de laureaat in een besneeuwd Parijs, op een tussenlanding van Algiers naar Tanger. ,,Waar staat dat fonds politiek gezien?", vraagt hij meteen, ,,er heeft toch onlangs een politieke aardverschuiving plaatsgevonden in Nederland? Staat deze stichting bij veel Nederlanders niet in een kwaad daglicht? Algerije is wel heel ver van jullie bed."

Een paar dagen geleden vierden Sofiane Hadjadj (1970) en zijn vrouw Selma Hellal (1973) in Algiers de tiende verjaardag van hun uitgeverij Barzakh. Ze publiceerden ter gelegenheid daarvan Alger, quand la ville dort..., een mooie uitgave van korte verhalen en foto's van acht jonge Franstalige Algerijnen.  Hun fonds bestaat inmiddels uit 120 romans, biografiën en essays. Dat mag een wonder heten in een land dat aan het begin van de een-en-twintigste eeuw uit een gewelddadige burgeroorlog kwam, een land waarin duizenden intellectuelen door terroristen werden vermoord dan wel zelf het land ontvluchtten, een land vol geweld, angst en repressie, cultureel een ruïne.
Desondanks begonnen Hadjadj en zijn vrouw in 2000 een uitgeverij van literatuur die zich richtte op het intieme, op de persoonlijke ervaringen van het individu. Hadjadj: ,,Het was een reactie op de jaren negentig, de tijd van terrorisme en geweld. In die oorlog bestonden we alleen in relatie tot de geschiedenis. Wij wilden laten zien dat de geschiedenis van mensen ook die van hun innerlijk is, zeker in een land waarin het individu altijd recht tegenover de gemeenschap staat. Algerije draait om de familie, de stam, het dorp, terwijl het individu maar nauwelijks ruimte krijgt. We wilden auteurs uitgeven die de individualiteit onderstreepten."
Een moedig uitgangspunt in een repressieve, autoritaire maatschappij waar militairen en islamisten het voor het zeggen hebben. ,,Mensen kunnen zich niet uiten, alles is enorm ingewikkeld.  Je wordt altijd gegijzeld door twee typen discours, de een politiek en unilateraal, de ander religieus. Literatuur is in staat daar tussenin te staan, literatuur wordt niet gedwongen positie te kiezen, zij kan complexiteit weergeven. Literatuur, of het nu thrillers of romans zijn, kan de wereld van jongeren, van vrouwen laten zien, de sociale malaise, drugs, seksualiteit, alles wat in het dagelijkse politieke en religieuze discours geen plaats krijgt".
Studenten van de Universiteit van Amsterdam waren geschokt toen de Algerijnse auteur Boualem Sansal een paar weken geleden vertelde dat een jongen die tijdens de ramadan een sigaret had gerookt in de gevangenis was beland. Hadjadj: ,,Algerije is een heel conservatieve maatschappij, politiek gezien is er de wil zich open te stellen, maar tegelijkertijd is de staat autoritair, te vergelijken met een land als Rusland. De staat wil alle controle behouden en zoekt daarom een bondgenoot in de islamisten, in de religie. De seksuele malaise van de jongeren is enorm. Ze hebben geen plekken om elkaar te ontmoeten, alles wat de liefde aangaat is uitermate moeizaam".
Is in uw land de keuze om een roman te publiceren niet altijd een politieke keuze?
Jazeker, maar door middel van literatuur kun je aangeven dat de maatschappij waarin we leven ambigu en complex is. In literatuur word je niet gedwongen positie te kiezen. In het dagelijks leven kun je niet genuanceerd zijn, in literatuur wel. Ik geef bijvoorbeeld werk van een journalist van een grote krant uit. In zijn romans zegt hij heel iets anders dan in zijn artikelen. Zijn romanpersonages zijn bijvoorbeeld mensen die in het dagelijks leven extremisten zouden zijn of in de gevangenis zouden belanden.
Wordt uw beslissing om iemand al dan niet uit te geven beïnvloed door zijn politieke overtuiging? Iemand als Rachid Boudjera bijvoorbeeld, die ooit door het regime werd opgejaagd, heeft een opmerkelijk politiek traject.
Boudjera was een van de allereerste auteurs die we uitgaven, ik heb hem toegesproken bij ons tienjarig bestaan. Hij blijft bij ons ook al kan hij elders grotere voorschotten krijgen. Politiek gezien ben ik het niet altijd met hem eens. Soms staat hij aan de kant van het regime, soms niet, hij is heel gecompliceerd. Maar je kunt van een schrijver houden en zijn politiek engagement verafschuwen. Nee, een radicale islamist zou ik niet uitgeven. Anderzijds, als ik morgen een slecht manuscript krijg van een hyperdemocraat wijs ik het ook af.
Uitgever zijn in een land van 35 miljoen Algerijnen met 30 boekhandels is wat je noemt een uitdaging. Barzakh is de enige echt literaire uitgeverij in Algerije. De andere, zoals de veel grotere uitgeverij Chihab, draaien vooral op de verkoop van schoolboeken. Tweederde van Barzakhs uitgaven is in het Frans, eenderde in het Arabisch. Tachtig procent van de uitgaven verkoopt goed. Van in het Frans schrijvende Algerijnen, zoals Maïssa Bey, verschijnt de Arabische vertaling bij Barzakh. De uitgeverij heeft partnerschappen in Frankrijk (Actes Sud), maar ook met collega's in Tunesië, Libanon en Egypte.
Paradoxaal genoeg lezen de meeste Algerijnen Arabisch, sinds het de taal van het onderwijs werd. Hadjadj: ,,De jongeren zijn veel meer gericht op non-fictie, het universitaire en het religieuze boek. Het zijn de Franstaligen, die hebben leren lezen in de jaren 60 en 70, toen het nog vrede was, die literatuur lezen. Daarom zoeken we zelf de jongeren op. Onze auteurs gaan naar universiteiten, naar cybercafés, naar boekenbeurzen. Daar zien we dat jongeren snakken naar literatuur."
Bloeit de Algerijnse literatuur van nu?
Het kookt in de Algerijnse literatuur. Je kunt echt spreken van een razernij, een woedende drang tot spreken en schrijven. Mensen waren jaren opgesloten, mochten 's avonds de straat niet op, terroristen vermoordden iedereen. Dit is de reactie daarop. Vrouwen beginnen te schrijven, jongeren beginnen te schrijven, de oorlog was de motor van creativiteit die zich nu in alle heftigheid uit, ook in de stijl. Kijk naar Boualem Sansal, Anouar Benmalek, Maïssa Bey, Malika Mokeddem of Yasmina Khadra, en dat zijn dan alleen de bekendsten, die ook vertaald worden.
Momenteel kiest de Algerijnse lezer vooral voor historisch werk waarin de recente geschiedenis wordt belicht. Hadjadj twijfelt er niet aan of het thema van het terrorisme zal over een paar jaar in de literatuur opduiken, net als dat van seksualiteit.
Belangstelling voor de Algerijnse literatuur elders is er nauwelijks. Dat is het lot van de Arabische en Afrikaanse literatuur. ,,11 september heeft voor een kleine opleving gezorgd, maar daar is nu niets meer van over. Er zijn dertig Arabische landen, ieder met hun eigen geschiedenis, met hun eigen islam en niemand die er enige belangstelling voor aan de dag legt. Wat er vertaald wordt is verwaarloosbaar." Over Europa maakt Hadjadj zich zorgen. ,,Dat terugvallen op de eigen identiteit is een teken van malaise. Als je je voortdurend afvraagt wie je bent, betekent dat dat er een probleem is. Ik heb in Frankrijk gestudeerd, toen had ik geen visum nodig. Nu is het zelfs heel moeilijk er een te krijgen. Het grappige is dat Westerse landen ons, Arabische, Afrikaanse landen, zo lang hebben aangespoord ons 'benepen nationalisme', ons 'religieuze nationalisme' overboord te zetten en ons open te stellen voor de wereld. En kijk nu eens naar Europa, naar landen als Zwitserland en Frankrijk. Voilà.

zaterdag 11 december 2010

Witte nachten tussen kerst en nieuwjaar

Was André Aciman een schilder geweest, dan een pointillist. U weet wel, een eind negentiende-eeuwse schilder zoals George Seurat of Camille Pisarro, die doeken vult met minuscule stippen, nauwgezet en vlak naast elkaar aangebracht. Ze zijn vaak geschilderd in lichte, felle kleuren die het waarnemend menselijk oog door elkaar laat lopen. Ze hebben een zoetige, onschuldige glans, stralen naïviteit en verstilling uit en verbeelden een universum dat verfijnd, analytisch maar o zo artificieel en wereldvreem overkomt.

Zo is ook de wereld die de Amerikaanse schrijver en literatuurwetenschapper André Aciman oproept in zijn roman Witte nachten. Een man en een vrouw ontmoeten elkaar op een feestje voor de superrijken, in een appartement op Manhattan. Het is kerstavond, de vonk slaat over, het verleidingsspel van aantrekken en afstoten begint. De man is onzeker, wijfelend, iemand van het enerzijds en anderzijds, de vrouw is grillig, scherp van de tongriem gesneden, erop uit anderen te intrigeren en ze vervolgens belachelijk te maken, een onsympathiek type. Het pijnlijke spel tussen die twee vat Aciman in zeven nachten, in 377 bladzijden. Zijn nachten verwijzen naar een liefdesverhaal van Dostoïevski over de onvervulde liefde tussen twee jongen mensen in St. Petersburg, de stad waarmee Acimans hoofdpersonen hun besneeuwde New York  vergelijken. 'We praatten over de man uit de novelle van Dostojevski die een vrouw ontmoet op een rivierkade en gedurende vier witte nachten waanzinnig verliefd op haar is'.
Wat er gezegd wordt en hoe, onder welke hoek het licht invalt, houdingen, gebaren, blikken, toonhoogten - we lezen het allemaal vanuit het gezichtspunt van de man. Hij analyseert wat de vrouw zegt, hoe ze het zegt, geeft er betekenis aan, twijfelt, geeft er een andere duiding aan, adoreert, beredeneert, fantaseert. 'We praatten over de langste nacht van het jaar, en de kortste, en het verschijnsel dat heel veel dingen, zelfs als ze binnenstebuiten worden gekeerd en opnieuw in elkaar worden gevlochten als een band van Möbius, uiteindelijk hetzelfde blijken te zijn'. Dat is wat hij wil: zich in haar herkennen, haar wederhelft zijn, hetzelfde zijn als zij, versmelten met haar. Alle details worden heel precies geobserveerd en even nauwkeurig in woorden gevangen, de eerste ontmoeting wordt gevat in niet minder dan 100 bladzijden. 'Jij bent net zoals ik. Overal gebutst. Net als deze borden. Joodse borden. Ze grijnsde'.
Over het hele boek hangt de schaduw van Marcel Proust, in de vorm (lange zinnen, metaforen, monologue intérieur), maar ook in de sensibiliteit (onderdrukt verlangen, suggestie, stil lijden, interpretatie van gebaren, blikken). De in Alexandrië geboren Aciman is een kenner van Franse zeventiende eeuwse literatuur, promoveerde op Madame de Lafayette en publiceerde een interviewboek over Op zoek naar de verloren tijd. In New York doceert hij psychologische romananalyse en ook dat past in het plaatje, net als zijn voorkeur voor films van Eric Röhmer, van wie zijn personages er iedere dag een gaan zien.
De fascinatie van zijn mannelijke hoofdpersoon voor de vrouw, Clara, krijgt in de loop van de roman obsessieve trekken. Hij denkt aan niets en niemand anders meer. Ze ontwikkelen samen een eigen taaltje, dat voortkomt uit woordspelletjes, plagerige dialogen en gemeenschappelijke associaties. Hij leeft meer en meer in die fictieve taalkundige wereld, waarin woorden als Printz, Phildonka, amfibalent, anderlingen, signor Pimello, télyfön en Visjnoekrisjnoe-Vindaloe betekenissen hebben die alleen door hen beiden (en door de lezer) begrepen kunnen worden.
In zijn hoofd verwoordt de verteller dialogen die ofwel hebben plaatsgevonden en in zijn herinnering opnieuw worden beleefd, ofwel gesprekken die hij zich voorstelt, maar niet in werkelijkheid hebben plaatsgevonden. Vervolgens stelt hij zich voor wat zij zou hebben gezegd, of niet, en verbindt daar allerlei verwachtingen of juist desillusies aan. Wat als, hoe moet, als zij, ik zou, ik wilde - in deze voorwaardelijke tijd spelen zijn gedachten zich voornamelijk af. Acimans portret van een wanhopig verliefd persoon en de manier waarop hij de tijd beleeft is technisch, analytisch, taalkundig helemaal perfect.
Maar wat doet het de lezer? Gaat die mee in al die twijfel en overpeinzingen over 'het leven dat er bijna is, het leven waar we de hele tijd naar staren en waarvan we zijn gaan geloven dat het alleen maar bedoeld is om te worden bekeken, niet om te worden geleefd, het leven dat nooit werkelijkheid wordt omdat het, zonder dat wij dat weten, het land der levenden is dat vanaf de oever der doden wordt bekeken? ' Wil de lezer al die verfijnde associaties volgen als het gaat om 'het op rood en dan weer op groen springen',  de 'angst voor de begeerte', de Sarabande van Händel of de prelude van Bach-Siloti? Als lezer hebben we moeite ons voor te stellen dat het hier gaat om de gedachten en angsten van een 28-jarige. Terwijl we bijvoorbeeld meegaan in de chirurgische psychologische precisie van een verwant auteur, de Deen Jens Christian Grøndahl, accepteren we de psychologie op de milimeter van Aciman niet. We zetten vraagtekens, struikelen over personages waarmee we maar geen band krijgen, het kunstmatige karakter van de roman dringt zich steeds meer op.
We komen tenslotte nauwelijks iets te weten van de hoofdpersonen, van hun werk, hun vrienden of familie. Ze leven in zorgeloze luxe, in een minuscuul universum dat de realiteit, de harde rest van de wereld heeft buitengesloten, op een helverlicht, kleurig eiland waarin alleen zijzelf tellen. Het is een roman, kortom, als een Pisarro of een Seurat, losgezongen van de werkelijkheid, heel precies geschetst in pasteltinten die wel verleidelijk lijken, maar ons uiteindelijk niet werkelijk raken.

André Aciman: Witte nachten. Vertaald door Wim Scherpenisse en Jan de Nijs. Anthos. 377 blz, prijs € 19,95